Selecteer een pagina

Karakterstijlen – Een nieuwe Inleiding

Versie januari 2021

Een online bladerboek van dit artikel vind je hier

Onderstaand vind je de eerste versie van een nieuwe inleiding op de karakterstijlen. De komende tijd zullen nog een aantal verdiepende artikelen volgen, hopelijk als opmaat naar een nieuw boek: Maskermaker 2.0. Veel leesplezier en je feedback is meer dan welkom.

Het verhaal van de karakterstijlen vertelt ons hoe we in de wereld komen en welke obstakels we daarbij ondervinden. Dit in de wereld komen is per definitie zowel een fysiek als een relationeel proces. We dalen stap voor stap in ons lichaam in en reiken bij iedere stap op een nieuwe manier uit naar de wereld om ons heen. We hebben een reactie op deze uitreiking nodig om de indaling te voltooien en de volgende stap te kunnen maken. We vragen er als het ware om in iedere ontwikkelingsfase ‘gekend’ te worden: gezien, gespiegeld en beantwoord in onze basisbehoeften zoals veiligheid, voeding, enz. De wereld, in het begin vooral bestaande uit de biotoop van het gezin waarin we geboren zijn, zal daarbij altijd meer of minder optimaal reageren op onze uitreikingen. Hoe minder optimaal onze uitreikingen worden beantwoord, hoe sterker we op onszelf zijn teruggeworpen en hoe meer we het zelf moeten zien te ‘klaren’. De defensieve structuren of blokkades die we hierbij noodzakelijkerwijs ontwikkelen laten zich beschrijven als aspecten of elementen van specifieke karakterstijlen en worden zowel zichtbaar in ons lichaam als in onze emotionele reacties, onze aannames en daaruit voortvloeiende gedrags- en denkpatronen. In ons volwassen leven stuiten we vervolgens regelmatig op deze in onszelf ontwikkelde defensieve structuren. Terwijl we ze in ons kind-zijn nodig hadden om het leven ‘aan te kunnen’, blijken ze ons vervolgens in onze volwassenheid ieder op hun eigen specifieke manier te belemmeren in het creëren van een levenslustig en bevredigend leven, waarin we onszelf optimaal tot ontplooiing kunnen brengen.

In dit artikel probeer ik tot een beschrijving te komen van de verschillende ontwikkelingstappen die ieder van ons moet doormaken en de specifieke ‘oplossingen’ die we creëren als we hierin onvoldoende gefaciliteerd zijn. De betekenis van deze ‘oplossingen’ is dat ze ons, zij het gebrekkig, alsnog door deze ontwikkelingsstap heen helpen, zodat we niet volledig stagneren in onze ontwikkeling. En binnen deze ‘oplossingen’ zijn we zelfs vaak in staat om kwaliteiten te ontwikkelen die we anders nooit zo sterk ontwikkeld zouden hebben. De prijs hiervoor is dan wel een meer of minder eenzijdige ontwikkeling, zoals een bovenmatig sterk intellectuele of een sterk dragende en opofferende kwaliteit. We zijn dan uit balans geraakt en dit kan in een latere fase in ons leven juist weer als een belemmering ervaren worden, zoals het onvermogen om emotioneel te relateren of om in alle vrijheid onze eigen keuzes te kunnen maken.

Het model van de karakterstijlen is gebaseerd op blokkades die ontstaan binnen de natuurlijke ontwikkelingsstappen die zich in ieder van ons voltrekken. In een latere fase in ons leven kunnen we proberen deze blokkades weer te slechten om deze ontwikkelingsstappen alsnog te voltooien. Hierbij spelen natuurlijk zaken als urgentie, inzet, durf, begeleiding, tijd, enz. een belangrijke rol. En als er sprake is geweest van ontwikkelingstrauma of een ernstige stagnatie in een van de ontwikkelingsfasen is een volledige ‘repair’ zeker niet vanzelfsprekend. Ontwikkelingstrauma kan met name ontstaan door verwaarlozing, mishandeling of misbruik. Of door ‘life events’ als scheiding van de ouders, een ernstig ongeluk of de plotselinge dood van een van de gezinsleden. De realiteit is dat we in een poging tot ‘repair’ slechts ons uiterste best kunnen doen en dat we nooit kunnen voorspellen hoe ver we daarin komen. Maar het goede nieuws is dat er altijd ruimte blijft voor verandering, hoe klein ook. In de beschrijving van de karakterstijlen zal ik ook daar summier iets over proberen te zeggen.

In 1998 verscheen de eerste studie naar wat genoemd werd de Adverse Childhood Experience, kortweg ACE. Hiermee werden de 10 belangrijkste risicofactoren beschreven waaronder kinderen opgroeien die kunnen leiden tot een ontwikkelingstrauma. Dit trauma manifesteert zich niet alleen door emotionele problemen, maar ook door concentratie-, leer- en gedragsproblemen en lichamelijke problemen zoals groeiachterstand, eetstoornissen en astma. Hierbij gaat het, naast karakterologische blokkades, waar we het in dit artikel verder over hebben, tevens om een diepere persoonlijkheidsproblematiek die een veel grotere en soms blijvende impact heeft op de ontwikkeling van het jonge kind. Dit kan veel ingrijpendere en diepere gevolgen hebben dan de karakterologische blokkades waar we het hier verder over hebben. Hoewel ze er ook verwant aan kunnen zijn en er deel van uit kunnen maken.

De volgende paragrafen gaan dieper in op de achtereenvolgende ontwikkelingsfasen en de blokkades die daarin kunnen optreden. Deze blokkades kunnen in het volwassen leven uitgroeien tot specifieke karakterstijlen, vooral herkenbaar aan vastgezette reactiepatronen. De meesten van ons hebben elementen van meerdere karakterstijlen in zich, welke in verschillende situaties getriggerd kunnen worden en dan beurtelings op de voorgrond treden, terwijl andere elementen op dat moment naar de achtergrond verdwijnen. Zo ontstaat er een dynamisch beeld van schuifpanelen: elementen van diverse karakterstijlen die over elkaar heen schuiven en zo beurtelings naar voren en naar achteren bewegen, al naar gelang welk reactiepatroon in welke situatie het meest geëigend is.

De inrichting van onze samenleving levert overigens ook een sterke bijdrage aan het ontstaan en in stand houden van deze karakterstijlen. De sterke individualisering in onze westerse samenleving heeft ons steeds meer op onszelf teruggeworpen, waarmee het ‘wij’ van de community steeds meer plaats heeft gemaakt voor het ‘ik’. En hoe meer ‘ik’ er is, hoe sterker de noodzaak om defensieve structuren in onszelf te ontwikkelen om ons staande te houden. Binnen de samenleving van het ‘wij’, de community, zijn er meer mogelijkheden om ‘gekend’ te worden dan binnen de samenleving waarin het ‘ik’ de boventoon voert. In een community is er nu eenmaal meer bedding, dan binnen een samenleving waarin het ‘kerngezin’ centraal staat met twee ouders, tegenwoordig vaak één ouder. Daarmee is het voldoen aan onze basisbehoeften steeds afhankelijker geworden van steeds minder mensen, waardoor er gemakkelijker leemten hierin ontstaan. Iedereen heeft immers ook zijn of haar eigen tekortkomingen in het beantwoorden van basisbehoeften, nog afgezien van de beperkte beschikbaarheid van de ander(en). Bij iedere afzonderlijke karakterstijl zal ik hier dan ook kort op ingaan.

Hieronder beschrijf ik opeenvolgend de vijf klassieke karakterstijlen, waarbij ik voor de overzichtelijkheid steeds dezelfde indeling aanhoud, telkens eindigend mat hoe deze karakterstijl zich verhoudt tot de maatschappelijke context.

  1. De gefragmenteerde (schizoïde) karakterstijl: ben ik welkom, ben ik veilig?

In het voortgezet onderwijs was ik een absolute bèta. Ik blonk uit in wiskunde, natuurkunde en scheikunde. Ook voor de Nederlandse taal haalde ik hoge cijfers, maar daar hield het ook wel ongeveer mee op. Toch besloot ik vervolgens een studie in de menswetenschappen te gaan volgen: Sociaal-Culturele Wetenschappen. De tijdgeest speelde daarin zeker een belangrijke rol. Het was eind jaren ’60 en de democratiseringsbeweging was in volle gang. Ik meldde me aan op de universiteit in Tilburg.

Wat ik me niet had gerealiseerd was dat ik in een totaal andere cultuur belandde dan ik kende. Vanuit een arbeidersgezin, de cultuur van ‘hard werken’ en zeer direct taalgebruik kwam ik in een intellectuele omgeving terecht waarin ik me op geen enkele manier thuis en verwelkomd voelde. De manier van omgaan met elkaar, het karakter van de gesprekken, de abstracte inhoud van de stof, de anonimiteit binnen de enorme aantallen studenten, alles was me even vreemd. Het was alsof ik in een ander land was beland waarvan ik de taal niet kende. Het maakte me behoedzaam, eenzaam, angstig, alert, onveilig en volledig op mezelf teruggeworpen. Ik moest mijn eigen weg zien te vinden in deze voor mij onbekende wereld. Dat duurde zeker een half jaar tot een jaar. Pas achteraf heb ik me gerealiseerd dat ik beslist niet de enige geweest moet zijn die zich zo voelde.

Ontwikkelingsfase

Een kind dat geboren wordt heeft een lange reis afgelegd en komt in een totaal nieuwe, onbekende wereld terecht. Essentieel hierbij is of het warm ontvangen wordt, liefde en geborgenheid ontmoet, er een ‘welkomstcomité’ klaar staat. Dit begint al als het kind nog in de baarmoeder zit. Het wordt tijdens de zwangerschap via de wereld van de moeder gewaar wat er zich ‘daar buiten’ afspeelt. Het kind is daar ook uiterst gevoelig voor. Vooral op emotioneel gebied maakt het kind alles mee wat moeder meemaakt. Als moeder ontspannen is, ontspant het kind ook. Als moeder gestrest is, is het kind ook in stress. Natuurlijk bestaan er in die zin geen ‘perfecte’ situaties. Er zullen altijd af en toe ‘verstoringen’ optreden, maar als deze niet te lang of te vaak optreden krijgen moeder en kind de mogelijkheid zich te herstellen. In plaats van ‘perfect’ is de situatie dan ‘goed genoeg’. De fysiologie van het kind oefent in dat geval ook al een zekere weerbaarheid, het vermogen om zich te herstellen. De term ‘voldoende goede moeder’ (good enough mother) komt van Donald Winnicot, een kinderpsycholoog, als aanduiding voor een situatie waarin verstoringen tussen moeder en kind opgevolgd worden door herstel van afstemming. Ook tijdens de geboorte en in de eerste maanden daarna blijven een ‘voldoende goede’ warme, geborgen, verwelkomende omgeving voor het kind belangrijk om een gevoel van veiligheid en basisvertrouwen in zichzelf te kunnen ontwikkelen. In die eerste maanden is het kind nog in volstrekte symbiose met moeder, wat Margaret Mahler het ‘psychologische ei’ noemde. Ook in die fase maakt het kind in zichzelf nog steeds alles mee wat moeder meemaakt.

‘Gekend’ worden

In deze eerste ontwikkelingsfase, tijdens de zwangerschap en in de eerste maanden na de geboorte, komt het kind aanwezig in het bovenste lichaamssegment. Dit is de eerste stap in de indaling, de eerste belichaming. Het omvat globaal ogen, oren en schedelbasis, het eerste segment. De wereld wordt in dit gebied ervaren, wat wil zeggen dat het kind van daaruit luistert, kijkt en sensitief waarneemt. Als het kind bijvoorbeeld zoekt met de ogen en er kijkt iemand terug dan zal het kind zich in deze ontmoeting van de ogen gezien voelen. Het contact tussen moeder en kind, en tussen het kind en anderen, bestaat uit een voortdurende interactie op al deze lagen. Als moeder een vriendelijk of zacht melodieus geluid maakt zal het kind daarop reageren en omgekeerd. Er is een constante subtiele uitwisseling van signalen tussen moeder en kind waarin ze elkaars bestaan bevestigen. Voor het kind is deze spiegeling noodzakelijk om eigen recht van bestaan te verwerven, ‘gekend’ te worden, een ervaring van ‘ik ben er, ik besta’.

Ontstaan blokkade

Als het kind niet of onvoldoende gespiegeld wordt in de laatste maanden van de zwangerschap en de eerste maanden na de geboorte kan het niet of onvoldoende ankeren in het eerste lichaamssegment. Het is te onveilig om ‘hier’ te zijn of te blijven. Het kind heeft dan de neiging zich weer terug te trekken, bijvoorbeeld door middel van dissociatie, er even ‘niet zijn’. En het kan daardoor ook niet zo gemakkelijk verder indalen in de volgende lichaamssegmenten. Er wordt een blokkade gevormd. Klassiek wordt dit de ‘schizoïde’ blokkade genoemd. Vanuit lichaamsgericht gezichtspunt spreken we over de ‘gefragmenteerde’ blokkade, omdat het lichaam niet ‘heel’ wordt, geen harmonieus geheel vormt. Wanneer deze blokkade zich doorzet naar de volwassenheid ontstaat hieruit de schizoïde of gefragmenteerde karakterstijl. Het lichaam gedraagt zich als Pinokkio, houterig en slecht gecoördineerd, alsof het wel functioneert maar niet echt leeft. Deze persoon voelt zich niet of slecht ‘thuis’ in zijn of haar lichaam. Je zou kunnen zeggen dat hij of zij zich heeft afgekeerd van de wereld als reactie op het zich niet of nauwelijks verwelkomd voelen door deze wereld..

Na de gebeurtenissen van 9/11 in New York deed Rachel Yehuda een onderzoek naar kinderen die geboren werden na 9/11, waarvan de moeders dus zwanger waren tijdens 9/11. Deze kinderen vertoonden bij geboorte allemaal verschijnselen van Post-Traumatische Stress, in het bijzonder als hun moeder tijdens 9/11 voorbij de eerste drie maanden zwangerschap was. Deze moeders hadden extreme onveiligheid ervaren toen de Twin Towers door de aanslag met twee vliegtuigen neergehaald werden. Het hart van hun stad werd getroffen met duizenden doden tot gevolg. Niet alleen moeder, maar ook het kind, kon niet anders dan de enorme impact van dit gebeuren voelen, met als gevolg een hevige stressreactie.

Natuurlijk zijn er veel andere stressvolle situaties waarin moeder en kind, ook in de maanden na de geboorte, terecht kunnen komen, zoals een ziekenhuisopname van moeder en/of kind, een groot verlies van moeder tijdens haar zwangerschap of een eerder overleden kind of miskraam waardoor moeder bang is opnieuw een kind te verliezen. Ook relationele of externe omstandigheden kunnen een rol spelen zoals (huiselijk) geweld, een faillissement, armoede, crisis, oorlog. In al die situaties waarin moeder zich structureel niet veilig voelt of weet zal het kind zich evenmin veilig voelen en neigen zich terug te trekken in plaats van uit te reiken, in contractie gaan in plaats van in expansie.

Typische lichaamskenmerken

In mijn tijd op de universiteit deed zich een keer de volgende situatie voor. Ik fietste met een vriend naar huis en toen hij rechtdoor ging, raakte ik hem want ik sloeg rechtsaf. We kwamen allebei op de straat terecht. Terwijl ik languit lag begon ik één voor één mijn gewrichten te testen: mijn ellebogen, mijn knieën, mijn enkels, mijn polsen, enzovoort. Ik kan soms nog het verbaasde gezicht voor me zien van mijn vriend, die alweer was opgestaan. Het moet ook een koddig gezicht geweest zijn. Later heb ik me gerealiseerd dat dit mijn manier was om te checken of alles het nog deed, of ik niets gebroken had. Ik kon dat niet voelen.

Er zijn enkele typerende lichaamskenmerken bij de gefragmenteerde karakterstijl. Dit betekent overigens niet dat iemand die deze lichaamskenmerken niet heeft geen gefragmenteerde of schizoïde karakterelementen kan hebben. Deze karakterelementen kunnen namelijk verborgen zitten onder andere lichaamskenmerken die mogelijk weer duiden op (aspecten van) andere karakterstijlen.

Bij de gefragmenteerde karakterstijl zit de energie vaak hoog in het lichaam. Het hoofd is soms wat groter dan je zou verwachten bij de verdere lichaamsbouw. De typische lichaamsbouw is tenger, langgerekt en houterig. De gewrichten zijn eerder scharnieren dan verbindingen en kunnen wat uitsteken, Pinokkio. Er kan ook sprake zijn van hyper-flexibiliteit. De bewegingen zijn meer of minder onhandig, wat zich ook kan uiten in vaak ergens tegen aanbotsen. De ogen zijn in veel gevallen gefixeerd, zonder echt contact te maken. Dit kan voor de ander de beleving geven dat er ‘niemand thuis’ is. Er kan een hoge sensitiviteit zijn voor geluid. Vaak ook zijn de blik en/of de lichaamsbewegingen ontwijkend. Omdat de spanning zich concentreert in het hoofd en rond de ogen en oren komen zaken als migraine en oog- en oorproblemen veel voor bij deze karakterstijl.

De ademhaling is hoog in de borst en wordt zeer minimaal gehouden. Dit houdt de belichaming ook beperkt: er wordt letterlijk weinig leven in het lichaam geblazen. Het leven speelt zich voornamelijk hoog in het lichaam af en vaak ook (deels) daarbuiten. Deze persoon kan erg afwezig voelen, ook op een manier dat je in een gezelschap achteraf niet zeker weet of hij of zij er nu wel of niet was. Hij of zij is niet echt op je netvlies gevallen.

Kwaliteit

Deze ‘on’-lichamelijkheid creëert vervolgens wel de mogelijkheid om een bijzondere kwaliteit te ontwikkelen, vooral omdat de geest geen enkele belemmering kent. Er is geen grens aan wat je kunt bedenken. Deze persoon kan zich erg thuis gaan voelen in de intellectuele of creatieve wereld en is daar soms ook tot grootse dingen in staat. Belangrijke voorbeelden zijn wetenschappers als Albert Einstein en Stephen Hawking of kunstenaars als Syd Barrett (Pink Floyd) en Harry Mulisch. Maar in veel gevallen is deze persoon onvoldoende in staat om zijn of haar denken of creatie in een vorm te brengen. Zoals het fysieke lichaam heeft iedere vorm zijn beperkingen. Beperkingen die het denken of fantaseren niet heeft. Daarmee kan het in de vorm gebrachte vaak ervaren worden als ‘minder’ dan dat wat in het hoofd aanwezig was. Zo had ik eens een cliënt die een alomvattend boek wilde schrijven wat al helemaal klaar stond in zijn hoofd. Maar het boek kwam er nooit. Alles wat op papier kwam schoot onmiddellijk tekort in vergelijking tot wat hij bedacht had.

Paradox

Vanuit deze schizoïde, of gefragmenteerde karakterstijl blijf je tegelijkertijd steeds op zoek naar veiligheid. In die zin is de uitreiking naar de wereld niet gestopt. Maar het paradoxale is dat je zoekt naar veiligheid, terwijl je tegelijkertijd onveiligheid verwacht. Je karakterstijl of -defensie is gericht op het waarnemen van en omgaan met onveiligheid, waarmee dit neigt je eerste focus te blijven. En omdat je er inmiddels redelijk mee hebt leren omgaan werkt dit ook voor je. Je reactiepatroon, je defensieve structuur, is er vooral op gericht onveiligheid te ‘spotten’ en deze vervolgens te vermijden, soms ook je erin te storten vanuit de overtuiging dat jij dit kunt overleven. In zekere zin is een veilig iemand onveiliger voor je dan een onveilig iemand: het tweede ken je, het eerste niet zo. Op deze manier blijf je in dezelfde cirkel ronddraaien, een selffulfilling prophecy. Je bevestigt iedere keer opnieuw wat je al denkt te weten.

Begeleiding

De beschreven paradox is een belangrijk gegeven in het werken met de schizoïde of gefragmenteerde karakterstijl. Ook bij de begeleider heeft deze persoon zijn of haar hoop gevestigd op veiligheid, maar verwacht tegelijkertijd onveiligheid. Nauwkeuriger uitgedrukt: de cliënt zal eerder gefocust zijn op signalen van onveiligheid bij de begeleider dan op signalen van veiligheid. Als ik als begeleider niet oppas brengt de cliënt mij, door de kracht van zijn of haar projectie, in een positie dat ik inderdaad onveilig word, waarmee voor de cliënt herhaald wordt wat hij of zij al kent en verwacht. En als ik probeer helemaal veilig te zijn voor de cliënt komen we er ook niet uit, alleen al omdat het nooit waar is, hierin kan ik alleen maar ‘doen alsof’. Ik ben nooit alleen maar veilig. De oplossing is hier, net zoals in de primaire relatie met moeder en eventuele anderen, dat ik ‘veilig genoeg’ ben. En dat kan alleen maar ontstaan als de cliënt mij soms, uiteraard zonder opzet van mijn kant, als onveilig ervaart en we deze situatie kunnen ‘repareren’, door te bewegen van onveiligheid naar veiligheid. Daarmee gaan we van absoluut onveilig of veilig naar relatief veilig of onveilig. En dan leert de cliënt zelf zich stap voor stap daarin te bewegen en te reguleren, ook buiten de therapie.

Maatschappelijke context

Ook in de samenleving als geheel zien we een paradox tussen veiligheid en onveiligheid. In 2011 verscheen van Steven Pinker het boek ‘The Better Angels of Our Nature’, in het Nederlands vertaald als ‘Ons Betere Ik’. In deze uitgebreide sociaalwetenschappelijke studie toont Pinker aan dat de wereld, bezien over een langer tijdsbestek er alleen maar veiliger op is geworden. Tegelijkertijd ervaren we haar vaak als steeds onveiliger. Ook hier heeft dat te maken met onze focus, niet alleen individueel, maar ook collectief. Nieuws over onveiligheid, ‘slecht nieuws’, krijgt structureel meer aandacht dan nieuws over veiligheid, ‘goed nieuws’. En omdat we inmiddels leven in een ‘Global Village’ is de voorraad ‘slecht nieuws’ zo goed als onuitputtelijk geworden: we kunnen hier de hele wereld als bron voor gebruiken. Er is een reden dat ‘slecht nieuws’ ook in onszelf voorrang neemt boven ‘goed nieuws’: het houdt ons waakzaam en alert, het doet een beroep op ons instinct voor ‘gevaar’. Maar net zoals binnen de gefragmenteerde karakterstijl wordt dit een vicieuze cirkel: we bevestigen collectief wat we al verwachten. En daarmee schuiven we regelmatig onze nieuwsgierigheid, het onderzoek, opzij. Uiteindelijk is dit een gevaarlijke tendens, omdat deze, zoals we in de historie kunnen zien, kan leiden tot irrationeel gemotiveerde acties en besluiten en soms zelfs tot (semi-)dictaturen. Eén van de uitingsvormen is de ‘gefragmenteerde’ samenleving, gebaseerd op uitsluiting. In zekere zin is dit gemakkelijker dan het creëren van een ‘inclusieve’ samenleving, gebaseerd op ‘insluiting’. En dit laatste zou wel eens één van de centrale opdrachten van deze tijd kunnen zijn.

Onlangs verscheen het boekje ‘Intercultural Sensitivity’ met als ondertitel ‘From Denial to Intercultural Competence’. Het is een mooi voorbeeld van een pleidooi tot het omarmen van de interculturele samenleving zoals die al langere tijd een realiteit is geworden. Een van de conclusies uit onderzoek is dat interculturele groepen hetzij uitzonderlijk slecht, hetzij uitzonderlijk goed presteren, afhankelijk van of de verschillen genegeerd en onderdrukt worden of juist erkend en ingezet in dienst van de gezamenlijke taak. Een ‘open mind’ naar degene die ‘anders’ is en de samenwerking die hieruit ontstaat kan dus veel opleveren.

2. De behoeftige (orale) karakterstijl: word ik gevoed, is er voldoende voor mij?

In de eerste helft van de jaren ’90 werkte ik als docent bij, wat toen nog heette, de Hogeschool Rijn-Delfland in Den Haag. Ik ging dan meestal met de trein en mijn vouwfiets van Gouda, waar ik woonde met mijn gezin, naar Den Haag. In die tijd had je aan het Haagse Centraal Station de gevulde koekenkraam, waar je er 10 kreeg voor de prijs van 8, het soort aanbieding waar ik overigens altijd gevoelig voor ben gebleven. Op de terugweg voorzag ik me op het station dan vaak eerst van 10 gevulde koeken. En in de trein terug naar Gouda at ik er dan meer dan eens al 8 op. Bij thuiskomst zei ik dan tegen mijn vrouw: ‘Ik heb nog twee gevulde koeken, wil je er één?’ Het kwam ook wel voor dat ik ze ergens wegstopte, zodat ik ze alsnog zelf op een ander moment kon opeten.

Ontwikkelingsfase

De tweede belangrijke vraag van het pasgeboren kind aan de wereld is of er voldaan wordt aan zijn of haar volgende levensbehoefte: voeding. Deze voeding bestaat zowel uit eten als uit warmte en aanraking. We spreken wel over ‘huidhonger’, de honger naar lichamelijk contact. Het hele lichaam reikt als het ware uit naar fysieke vervulling, voldoening. Hierin speelt de periode van de borstvoeding een cruciale rol, zowel in de zin van letterlijke voeding als een moment van warm, fysiek contact. Ook hier gaat het er overigens niet om dat het perfect moet zijn, maar om ‘goed genoeg’. Als een kind huilt, omdat het honger heeft en/of vastgehouden wil worden is het belangrijk dat de reactie niet te lang uitblijft. In dat geval kan het kind zich van het ervaren ongemak herstellen in relatie tot de moeder of tot een ander die tegemoetkomt aan zijn of haar behoeften.

Een belangrijk aspect hierbij is dat het kind in deze fase nog volledig afhankelijk is van zijn of haar omgeving. Het is niet in staat zelf ergens naar toe te bewegen: moeder, vader of andere verzorgers moeten naar het kind toe. Het kind kan wel kenbaar maken dat het iets nodig heeft, maar het kan niet anders dan vervolgens wachten op de ‘goedheid’ van de wereld om daaraan tegemoet te komen. Voor dit kind bestaat ook nog geen tijd, geen straks of misschien, alleen maar ‘nu’. Dit ‘nu’ wordt daarmee ervaren als een eeuwigheid. Wat er nu niet is, is er nooit. Wat er nu wel is, is er altijd. Daarmee is de norm onmiddellijke, of tenminste binnen korte tijd, behoeftebevrediging. ‘Korte tijd’ betekent hier dat het kind niet al is beland in volledige paniek of zelfs in opgeven.

Met dit alles voelt het bestaan van het kind in deze ontwikkelingsfase nog zeer kwetsbaar. Het is niet voor niets dat moeder en kind, zoals bij alle zoogdieren, zo nauwkeurig op elkaar ingespeeld en afgestemd zijn. De emotionele navelstreng is hier nog zeer sterk zodat een gezonde moeder, zelf ook weer stevig ingebed, in de meeste situaties intuïtief aanvoelt wat het kind nodig heeft.

‘Gekend’ worden

De dynamiek in deze ontwikkelingsfase speelt zich met name af rond de mond, kaken en armen. Van daaruit vindt de uitreiking naar de wereld plaats, de wereld wordt vanuit dit lichaamssegment onderzocht en verkend. Typerend is in deze fase de neiging om alles in de mond te stoppen, daarmee wordt dan ook het meest intens waargenomen. En de armen reiken regelmatig uit in een verlangen naar contact, naar vastgehouden worden. Kinderen vinden het dan ook heerlijk om opgetild en gedragen te worden, zoals in een draagzak. En uiteraard blijft de letterlijke voeding, gecombineerd met het lichamelijk gekoesterd worden, hier centraal staan.

Het kind wil door de wereld ‘gekend’ worden in zijn of haar fysieke behoeften: voeding, lichamelijk contact, koestering, troost, enzovoort. En in het feit dat het afhankelijk is en zichzelf daarin nog niet kan dragen. Er is sprake van een ‘onmiddellijkheid’, een urgentie. Als het kind in zijn of haar uitreiking voldoende gezien, gespiegeld en beantwoord is komt het hierin tot rust en kan het de volgende fase in. Zo niet, dan ontstaat er een sterkere of minder sterke ‘behoeftige’ of ‘orale’ blokkade.

Ontstaan blokkade

Als het kind niet voldoende ‘gekend’, gezien, gespiegeld en beantwoord, is in zijn of haar uitreiking kan het hier niet in tot rust komen en blijft het gevoel van tekort en afhankelijkheid bestaan. Het kind is onvoldoende vervuld en blijft hopen dat de wereld alsnog voor hem of haar gaat zorgen. De uitreiking is echter gedeeltelijk of geheel gestopt. In plaats daarvan kan er een patroon ontstaan van eisen, claimen, zich opdringen, verzamelwoede of snoepen tot kleine diefstalletjes. Alles om alsnog te proberen vervuld te raken. Wat echter iedere keer opnieuw niet, of maar zeer tijdelijk enige voldoening geeft. Het kind kan het ook volledig opgeven, instorten.

Lange tijd was de opvatting dat het goed was voor de longen als het kind huilde en dat je je kind niet moest laten bepalen wanneer en hoeveel het te eten kreeg. Het zou daardoor teveel ‘verwend’ worden. Daarmee werd in feite de behoefte van het kind genegeerd en dit kon gemakkelijk leiden tot de zogenaamde ‘collaps’, de instorting van het fysieke systeem van het kind, samengaand met het emotioneel opgeven van de eigen behoeften. De uitreiking naar de wereld, die altijd gepaard gaat met een zekere expansie, wordt daarmee onderbroken en dat kan tenslotte een contractie tot gevolg hebben. Het heeft geen zin meer. Het huilen stopt dan, waarbij soms alleen een zacht jammeren overblijft.

Er zijn veel situaties voorstelbaar waarin niet of te weinig aan de behoeften van het kind tegemoet gekomen wordt en het kind een structureel tekort gaat ervaren, wat leidt tot een voortdurende staat van onverzadigd zijn. Soms komt dat door het onbegrip van de moeder en/of de vader over wat het kind in deze fase nodig heeft. Of er bestaan sterke opvattingen en overtuigingen over hoe je de behoeften van het kind in deze fase zou moeten hanteren, zoals hierboven genoemd. In andere situaties heeft de moeder zelf nog veel nodig, voelt ze een groot tekort in zichzelf, en is daardoor niet in staat om voldoende te geven. Er kunnen ook meer objectieve oorzaken zijn, zoals armoede of andere grote zorgen in het gezin, het overbelast zijn van de ouders door psychische of lichamelijke problematiek, bijvoorbeeld bij een van de andere kinderen. In al deze situaties komt het pasgeboren kind tekort en leidt dit tot een stressreactie bij het kind, een vorm van ‘shut-down’ van het systeem. Het uitreiken vanuit de basale behoeften stopt in meer of mindere mate en er ontstaat een defensie die we in dit geval aanduiden als de ‘behoeftige blokkade’, klassiek benoemd als de ‘orale blokkade’. De behoefte blijft voelbaar, maar wordt niet meer of alleen nog indirect geuit. In de volwassenheid ontwikkelt deze blokkade zich tot de behoeftige of orale karakterstijl. Er is hierin altijd een gevoel van tekort, een innerlijke leegte en daarmee een appèl op zorg van de ander. Dit is dan ook de gevoelde afhankelijkheid binnen deze karakterstijl: ‘De wereld moet (alsnog) voor mij zorgen, ik heb er recht op’.

Typische lichaamskenmerken

Ik ben opgegroeid in een gezin van 10 kinderen. We hadden op zichzelf genoeg te eten, maar mijn ouders hadden de oorlog meegemaakt en leefden nog steeds in de angst voor een tekort. Dat was in het gezin voelbaar aanwezig, zeker ook gezien het grote aantal kinderen, waarover ook de aandacht steeds verdeeld moest worden. Het eten stond niet echt op rantsoen, maar er werd wel gelet op dat je niet ‘teveel’ nam en er ‘eerlijk’ gedeeld werd. Daarmee werd bij voortduring een beleving van tekort gecreëerd, alsof er niet genoeg was. Ik betrap me er nog regelmatig op dat ik, als we met meerderen aan tafel zitten, de neiging heb op de andere borden te kijken of daar niet meer op ligt dan op mijn eigen bord.

Ook hier zijn niet altijd alle lichaamskenmerken onmiddellijk zichtbaar, ze kunnen schuil gaan achter elementen van andere karakterstijlen. Maar de typische behoeftige karakterstijl kenmerkt zich door een zwak gestel. De spieren zijn onderontwikkeld, er is geen stevigheid en soms is er de beleving dat men zich niet zelf staande kan houden. Ook fysiek is de spanningsboog niet erg groot en iets volhouden en afmaken wordt daardoor vaak als een enorme opgave ervaren. De borst kan ingevallen zijn en soms is er een hongerbuikje. Over het geheel is er weinig stevigheid te voelen, zoals bij een hand geven of vastpakken. Er zit als het ware geen overtuiging in. Het hoofd komt vaak wat naar voren en de mond kan dan zelfs nog iets verder naar voren komen met wat dikkere lippen.

Doordat het vaak ook letterlijk aan goede voeding ontbroken heeft kan deze persoon snel ziek zijn: er is weinig weerstand opgebouwd en het immuunsysteem is zwak. Ieder virusje wat voorbij komt krijgt dan vat op het lichaam. Verder komen soms ook longproblemen, astma en eczeem voor.

De ademhaling zit vooral in de borstkas, maar is voller dan bij de gefragmenteerde, of schizoïde karakterstijl. Er wordt meer dan uit- dan ingeademend, wat overeenkomt met de energie niet vast kunnen houden. Het beklijft niet, de energie kan niet gebruikt worden om het eigen systeem te ‘voeden’. Het vloeit snel weer weg, wat overeenkomt met geen ‘lange adem’ hebben, halverwege afhaken, in plaats van volhouden en dingen afmaken.

Kwaliteit

Binnen deze karakterstijl kan ook weer zich als compensatie een kwaliteit ontwikkelen. Deze persoon leeft in een wereld en een perspectief van ‘nodig hebben’. Daarmee kan hij of zij ook gemakkelijk de ander waarnemen in zijn of haar behoeften, ‘nodig hebben’. Vanuit de focus van het tekort is er ook oog voor het tekort in de wereld om zich heen. Dit opent de mogelijkheid om aan de ander te geven wat hij of zij zelf nodig heeft. Dit is wat kinderen tot op een bepaalde leeftijd ook precies doen: ze geven je het cadeautje wat ze zelf willen hebben en gaan er vervolgens soms ook onmiddellijk zelf mee spelen. Ik had eens een volwassen vrouw in een workshop die zei: ‘Dat doet mijn man nog steeds!’ In dit geval vertrek je nog steeds vanuit je eigen behoeften. Een meer verfijnde vorm hiervan is dat je de ander precies geeft wat hij of zij graag wil hebben, maar er dan wel iets voor terug verwacht. Iets wat even mooi is, even duur, of waar evenveel aandacht aan besteed is. In dat geval wordt de balans bijgehouden. Vergelijk dit met het verdelen van een taart: binnen deze karakterstijl is belangrijk dat iedereen een exact even groot stuk krijgt. En als er dan toch verschil is, wil jij als eerste kiezen.

Paradox

Kijkend vanuit deze orale of behoeftige karakterstijl blijf ik steeds gericht op wat jij mij te geven hebt. Maar ook hier is er een paradox: ik geloof er tegelijkertijd niet meer in dat ik het krijg. De karakterdefensie is juist getraind in het leven met dit tekort, ‘weten’ dat het er niet voor mij is. Terwijl ik daaronder nog steeds verlang naar vervulling van mijn behoeften. Omdat ik er niet meer op vertrouw dat dit mogelijk is heb ik vaak allerlei indirecte manieren ontwikkeld om daar toch min of meer aan te voldoen, zoals ‘vergeten’ te betalen of ‘lenen’ zonder terug te geven, wat overigens vanuit deze karakterstijl niet als zodanig gezien wordt. De redenering is dat ik tekort kom, terwijl de ander wel iets kan missen. Ik voel me daarin afhankelijk, soms een bedelaar, en tegelijkertijd verafschuw ik dat stuk in mezelf en kan ik me voordoen alsof ik niets nodig heb van je, terwijl mijn gedrag weer het omgekeerde laat zien.

In een trainers opleiding in Zuid-Frankrijk werd duidelijk dat dit toch wel één van mijn belangrijke thema’s was, hoewel ik het zelf nog probeerde te bagatelliseren. De uitnodiging aan mij was vervolgens om met de bedelnap de hele groep rond te gaan. Toen ik daarmee klaar was kon ik het thema omarmen, het was uit de schaduw en uit de schaamte getreden.

Begeleiding

In het werken met deze karakterstijl is het belangrijk deze paradox te herkennen. Aan de ene kant ziet de cliënt jou als de nooit opdrogende bron, aan de andere kant is er de overtuiging dat je hem of haar nooit voldoende zult geven van wat hij of zij nodig heeft. Jij als therapeut hebt alles, ik als cliënt heb weinig tot niets. Jij zou het me kunnen geven, maar ik weet al dat je dit waarschijnlijk niet gaat doen. Het helpt dus niet om de cliënt teveel te faciliteren, bijvoorbeeld door voor een lager tarief te werken. Ik herinner me een van mijn cliënten die sessies wilde in ruil voor dingen die ze maakte. Dit vanuit de overtuiging dat ze niet in staat was om zelf het geld te verdienen, waarmee ze de sessies zou kunnen betalen. Ik had hier natuurlijk in kunnen toestemmen vanuit begrip en empathie voor de situatie van de cliënt. Maar daarmee is de cliënt niet zomaar het meest geholpen. Uiteindelijk was het belangrijkste resultaat van de therapie dat ze het geld voor de sessies bij elkaar kreeg door kleine klusjes te gaan doen. Daarmee had ze geleerd ook ná de therapie meer zorg te dragen voor zichzelf. Je zou kunnen zeggen dat de therapie in het werken met de behoeftige of orale karakterstijl vaak lijkt op een stukje opvoeding, gepaard gaande met positieve feedback over de gemaakte stappen, al zijn ze nog zo klein. In plaats van het onmiddellijk voldoen aan zijn of haar behoeften leert hij of zij dan de inspanning te doen om een iets verder liggend verlangen te vervullen, daarvoor de spanningsboog op te rekken en de discipline op te brengen. Om daarmee uiteindelijk zichzelf te vervullen en een stap te zetten weg van de afhankelijkheid.

Maatschappelijke context

Ook vanuit het behoeftige, orale, thema bezien leven we in een paradoxale maatschappij. In de neoliberale samenleving is er tegelijkertijd sprake van overvloed én van het in stand houden van een tekort. Onze op groei gebaseerde economie heeft beiden nodig. Er moeten steeds weer nieuwe ‘hebbe’-dingen geproduceerd worden en vervolgens worden we verleid om ze te kopen. ‘Niet omdat het moet, maar omdat het kan’, is een bekende reclamekreet die hier uitdrukking aan geeft. De ‘overvloed’ die binnen de neoliberale economie gecreëerd wordt is echter niet de overvloed die we nodig hebben. We hebben niet ieder jaar een nieuw model smartphone nodig. Als ik inlog op de website van mijn smartphone-abonnement krijg ik de boodschap dat ik ‘mag’ verlengen en daarbij ‘recht heb’ op een nieuw toestel. We zijn collectief beland in een wegwerpeconomie. Terwijl we als samenleving tegelijkertijd zouden kunnen overgaan op een basisinkomen voor iedereen, zoals onder andere Kate Raworth aantoont in haar boek ‘Donut economie’. Het neoliberale argument wat gebruikt wordt om dit tegen te houden is dat mensen dan ‘lui’ zouden worden. Binnen een paar kleinschalige experimenten is dit al lang weerlegd. Maar daar gaat het natuurlijk ook niet om. Mensen worden met een basisinkomen minder afhankelijk van ‘geld om het geld verdienen’ en gaan meer om zich heen kijken wat bij hun past en wat ze als zingevend ervaren.

Een andere econome, Stephanie Kelton, onder andere adviseur van Bernie Sanders, heeft het over ‘The Deficit Myth’, de ‘Mythe van het Tekort’. Zij betoogt dat de overheid haar uitgaven kan verhogen zonder grote consequenties voor de toekomst. In feite is dit wat al heel lang gebeurt, maar nu nog wordt weggeschreven als ‘staatsschuld’. Eén van de radicale voorstellen vanuit deze nieuwe benadering van economische vraagstukken is het kwijtschelden van alle schulden. Om zo weer met een schone lei te kunnen beginnen.

3. De opgetilde (psychopathische) karakterstijl: mag ik zelf gaan ontdekken en heb ik daarbij jouw support?

Eind jaren ’80 kreeg ik een opdracht van de HBO-raad om de wildgroei van communicatie-opleidingen in Nederland in kaart te brengen. Iedere zichzelf respecterende hogeschool en een aantal universiteiten hadden deze markt ontdekt en onder de meest creatieve benamingen eigen varianten opgezet. Zelf gaf ik in die jaren les aan de Academie voor Journalistiek in Tilburg. Gecombineerd met mijn achtergrond als Sociaal Wetenschapper leek ik geknipt voor deze klus. De bedoeling van de HBO-raad was uiteraard om dit onderzoek te gebruiken om daarna op dit terrein beleid te gaan formuleren.

In iets meer dan een jaar tijd bezocht ik bijna alle hogescholen en enkele universiteiten in Nederland om de leidinggevenden van deze ‘wildgroei’-opleidingen te interviewen. Omdat er nogal wat belangen op het spel stonden schoven daarbij ook vaak een of meerdere vertegenwoordigers van het betreffende college van bestuur aan tafel. Dat vergrootte de druk op mij. Ik herinner me dat ik iedere week wel een keer jasje-dasje met de trein en mijn vouwfiets op pad ging naar alle uithoeken van het land. Thuis werkte ik dan de verslagen eerst woordelijk uit om vervolgens te kijken welke delen relevant waren voor het eindrapport.

Ergens halverwege dit proces stortte ik in. Ik weet nog dat ik tegen mijn partner zei: ‘Ik kan dit eigenlijk helemaal niet.’ Het drong tot me door dat ik ver boven mijn macht bezig was. Deze opdracht had ik simpelweg aangenomen omdat ik gevraagd was en daarmee dacht het wel te kunnen. Maar op dat moment stootte ik op mijn grens. In mijn herinnering heb ik me enkele weken ziekgemeld. Vervolgens heb ik het wel afgemaakt. Toen me daarna door de Academie voor Journalistiek in Utrecht gevraagd werd een nieuwe studierichting Public Relations en Communicatie op te zetten, vanuit het idee dat ik op dat moment dé specialist op dat gebied was geworden, had ik gelukkig de alertheid en de moed om ‘nee’ zeggen.

Ontwikkelingsfase

In de derde ontwikkelingsstap gaat het kind zelfstandig de omgeving verkennen. Het leert in deze fase zichzelf in beweging te brengen en begint daarmee voor het eerst een zekere onafhankelijkheid te ervaren en te oefenen. Het kind kan nu zelf iets ‘willen’, los van moeder, vader of anderen. Deze ‘wil’ dient geëxploreerd te worden, net zoals alle andere aspecten die het kind in zichzelf ontdekt. Het is de volgende, natuurlijke stap in zijn of haar ontwikkeling. In plaats van dat alles naar het kind gebracht moet worden kan het kind nu ook zelf op de dingen afgaan. Dat is een niet te onderschatten nieuwe verworvenheid.

Als het kind zichzelf in beweging brengt, in het begin door te kruipen, later door te gaan staan en lopen, raakt het in toenemende mate geïnteresseerd in de wereld om zich heen, het gaat deelnemen aan deze wereld. Het kind wordt aangetrokken door de rode bal of het gele houten blok, maar ook door de warme kachel of de glinsterende schaar. Het is duidelijk dat dit van de ouders en/of verzorgers een afgewogen mix vraagt van laten gaan, stimuleren en begrenzen. Opnieuw bestaat hierin geen perfectie, wel een ‘goed genoeg’. Vaak zien we op dit moment ook de rol van vader belangrijker worden: naast moeder die het kind van nature vooral wil behoeden, komt vader in beeld die het kind meer risico laat nemen en tegelijkertijd klaar staat om het op te vangen als het misgaat. Bij beiden kan een groeiend besef ontstaan dat je het kind niet tegen alles kunt beschermen. Alle kinderen vallen en bezeren zich tijdens hun ontdekkingsreis, soms heftig, soms heftig flink. Belangrijk is dat het kind opgevangen en getroost wordt als dit gebeurt. Hierin vindt dan weer de ‘repair’ plaats en daarna kan het kind weer op de volgende ontdekking af.

‘Gekend’ worden

De spiegeling die gevraagd wordt binnen deze ontwikkelingsfase is om het kind support te geven in het stap voor stap ontdekken van zijn of haar kracht en zelfstandigheid. Ik heb dan het beeld van het schuin achter het kind blijven terwijl het de wereld aan het ontdekken is, zodat ik er ben om het te ondersteunen en op te vangen als er iets misgaat. Daarmee mag het kind de eigen beweging volgen en mag het ook misgaan. Ik ben daar zoveel als ik kan belangeloos bij aanwezig. Het kind ontwikkelt dan een gezonde basis van zelfvertrouwen, wat tevens betekent dat het op een vanzelfsprekende manier mag rekenen op support en dat het op weg naar de volwassenheid leert deze support zelf te organiseren. ‘Ga maar, probeer maar, mijn steun heb je, ik sta achter je. En als het misgaat ben ik er ook nog om je op te vangen. Fouten zijn er om van te leren.’

Als deze spiegeling niet of onvoldoende plaats vindt leert het kind dat het alles zelf moet oplossen, ook als het mis gaat. Je mag niet falen en als het wel gebeurt heb je het niet goed gedaan. De enige weg is recht vooruit, wat ook betekent zo snel mogelijk vergeten of wegpoetsen wat er ‘fout’ gegaan is. Je probeert alsnog het beoogde doel te halen of stelt jezelf een ander doel waar je op dezelfde manier recht op af gaat.

Ontstaan blokkade

Op het spectrum van mogelijke reacties van ouders en/of verzorgers bestaan er hier twee uitersten: enerzijds dat ouders proberen het kind tegen alle ‘onheil’ in de wereld te beschermen en zo dicht mogelijk bij zich te houden, anderzijds dat ze het kind zijn of haar gang laten gaan of zelfs overvragen. Op de eerste situatie komen we later terug. In het tweede geval ontstaat als defensie de ‘opgetilde blokkade’, klassiek de ‘psychopathische blokkade’ genoemd. De tweede benaming verwijst in dit geval niet naar een pathologische categorie en is daarmee ook wat ongelukkig gekozen. Het ontstaan van de ‘opgetilde blokkade’ kunnen we ons als volgend voorstellen. Als het kind gaat staan tilt het zich als het ware op. De energie gaat naar de schouders en de romp. Het kind ervaart daarbij iets wat in de psychologie ‘grandiosity’ wordt genoemd, een ervaring van de hele wereld aan kunnen. Dit gaat gepaard met een geluksgevoel, aangestuurd door een flinke dosis dopamine. Het kind is echter nog niet heel gegrond: de beentjes kunnen het maar een tijdje dragen en dan begeven ze het weer. Het struikelt en valt; de balans is er nog niet. Precies dit vraagt van de omgeving dat deze enerzijds het kind kan bevestigen in de kracht die het aan het ontwikkelen is en anderzijds de bedding kan geven op het moment dat het zichzelf niet meer kan dragen. Het kind heeft beiden nodig. De opgetilde blokkade ontstaat daar waar het kind eenzijdig bevestigd wordt in zijn of haar kracht of daarin zelfs overvraagd wordt, maar niet wordt opgevangen als dat nodig is. Een, op zichzelf redelijk onschuldig, voorbeeld hiervan is het volgende. Het kind heeft net leren staan en kan een paar stapjes zetten voordat het weer omvalt, meestal met een plof achteruit op de billen. Vader en moeder zitten tegenover elkaar op de grond en moeder laat het kind naar vader lopen. Het kind zet een paar stapjes richting vader en verwacht daar opgevangen te worden. Op dat moment gaat vader een stukje naar achteren met de bedoeling dat het kind nog een extra stap zet. Het kind zal echter in dit geval vaak niet in de armen van vader vallen, maar voorover op de grond. Dit overvragen of forceren geeft een deuk in het vertrouwen van het kind. Als dit ‘overvragen’ systematisch gebeurt ontstaat de opgetilde of psychopathische karakterstijl als overlevingsstrategie. Dan leert het kind consequent boven zijn of haar macht te grijpen. In navolging van wat het geleerd heeft gaat het zichzelf overvragen en forceren.

Typische lichaamskenmerken

Deze karakterstijl kenmerkt zich fysiek vaak door een ‘topzwaar’ lichaam. De meeste energie zit in de borstkas. De schouders zijn vierkant. Het lichaam is letterlijk ‘opgetild’. Billen en benen neigen juist iets smaller te zijn. Deze karakterstijl wordt daarom wel als een omgekeerd driehoekje afgebeeld. Vanuit het borstgebied ontmoeten we de wereld. En de hele energie wordt ‘outgoing’, waar ook de ogen, mond, handen, enzovoorts bij betrokken zijn. In de ‘opgetilde karakterstijl’, de vastgezette blokkade, is de ‘grandiosity’ van het kind teveel bevestigd en daarmee heeft het kind geleerd zich steeds opnieuw op te tillen, zich te moeten ’ophouden’ of overeind houden. Vaak zijn er meer hoekige kenmerken te zien, met name in hoofd en kaken. Ook de manier van bewegen kan wat ‘vierkant’ of ‘blokkig’ zijn, resoluut en zonder souplesse of nuance.

De borstkas is ook meer of minder ‘gepantserd’, dat wil zeggen dat deze een plaat is geworden. Er is geen flexibiliteit in de borstkas, bij de ademhaling beweegt deze als één geheel. De tussenribspieren, die meer flexibiliteit mogelijk zouden kunnen maken, hebben grotendeels hun functie verloren.

Onder het diafragma zit vaak veel minder energie. Dat kan ook zorgen voor veel spanning op het diafragma zelf, wat soms zelfs kan leiden tot een gescheurd diafragma. Billen en benen zijn in het algemeen wat smaller dan je zou verwachten bij de bovenkant van het lichaam. Dat betekent dat ook de benen te weinig support kunnen geven aan de rest van het lichaam, het lichaam niet voldoende kunnen dragen.

Omdat deze karakterstijl zichzelf voortdurend blijft overvragen is er een grote kans op burn-out, ineens kan het licht uitgaan. Door de spanning op de borstkas ontstaan er vaak op latere leeftijd hartproblemen en door het algehele hoge stressniveau een hoge bloeddruk.

De ademhaling is voornamelijk in de borstkas, minder en soms helemaal niet in de buik. Ook is er bij de ‘opgetilde karakterstijl’, in tegenstelling tot de ‘behoeftige karakterstijl’, sprake van meer inademing dan uitademing. Deze persoon is zich als het ware steeds aan het ‘oppompen’.

Kwaliteit

Mijn dochter speelt al vanaf het moment dat ze daarmee mocht starten volleybal. Zoals vaders dat plegen te doen stond ik vaak met een fotocamera dicht op het veld. In haar team speelde ook een meisje dat veel aan krachttraining deed. Op een gegeven moment lag ik half op de grond om een mooi shot te maken, terwijl de bal recht op me afkwam en het betreffende meisje kwam er vlak achteraan. Ze zag alleen de bal en het zag er dan ook naar uit dat ze dwars door me heen zou gaan. Ik kon nog net op tijd opzij rollen.

In deze ontwikkelingsfase kan het kind zich voorlopig alleen nog recht vooruit bewegen, kruipen of lopen. Het kan nog niet draaien in de beweging, is nog niet wendbaar. Dit ontstaat pas in de volgende ontwikkelingsfase. Het kind gaat in een rechte lijn op de gekleurde blok af en als het onderweg links of rechts iets anders interessants opmerkt, stopt het de beweging, draait het lichaam naar het nieuwe object en gaat daar vervolgens weer in een rechte lijn op af. Dit blijft dan ook een belangrijk aspect van deze ‘opgetilde’ karakterstijl: ergens in een rechte lijn op afgaan. Zoals Rita Verdonk, de VVD-politica, placht te zeggen: ‘Ik ben niet links, ik ben niet rechts, maar ik ben recht door zee!’

Bovenstaande verwijst tevens naar de belangrijkste kwaliteit van iemand met deze karakterstijl: hij of zij gaat recht op het doel af, de klus wordt geklaard. Voor grote projecten of interim-management worden dan ook bij voorkeur mensen met deze kwaliteit ingehuurd. Dat wil niet zeggen dat de opdracht altijd op een zorgvuldige manier wordt gedaan of afgerond. Binnen deze karakterstijl is het behalen van het doel meestal belangrijker dan de manier waarop. Niet zelden moet alles wijken voor het doel of de ambitie. Binnen de hogeschool wereld had de bestuursvoorzitter van de toenmalige Ichthus Hogeschool, Jos Elbers, zich ten doel gesteld de grootste Hbo-instelling in Nederland te worden. Dat werd InHolland. Toen hij terugtrad kwamen langzamerhand de lijken uit de kast vallen. Er was teveel vanuit ‘grandiosity’ gehandeld, waarbij ook hoort dat het doel de middelen heiligt. Wel blijft staan dat grote en lastige klussen vaak het snelst geklaard worden door mensen met deze karakterstijl in te zetten.

Paradox

De sleutel binnen deze karakterstijl ligt bij het kunnen aannemen van support. De paradox is echter dat het de persoon met deze karakterstijl weliswaar ontbreekt aan support, maar dat het tegelijkertijd niet vertrouwd wordt als het er support komt. Soms heeft deze persoon zelfs geen idee van wat support kan zijn, hij of zij kan zich er niets bij voorstellen. Zelfstandig zijn betekent dan automatisch het allemaal zelf doen, uitsluitend op jezelf vertrouwen. Dat betekent ook dat als je aan het hoofd van een project of onderneming staat, je het stuur stevig in handen houdt. Maar hier is natuurlijk een grens aan, zeker als het project of de onderneming te groot wordt. Zo had ik eens een cliënt die, nadat hij gestart was met één winkel, behoorlijk snel doorgegroeid was naar een keten van winkels. Zijn probleem was echter dat hij niet kon delegeren. En tegelijkertijd kon hij ook niet meer alles voortdurend in de gaten houden. Zo ontstaat een enorme spagaat die uiteindelijk door de voortdurende stress kan leiden tot een burn-out en ernstige lichamelijke klachten. De oplossing kan dan alleen maar liggen in leren meer vertrouwen te geven aan anderen, ervan uitgaan dat ze het goed voor hebben met jou en jouw bedrijf.

In deze karakterstijl heb je geleerd jezelf te ‘overvragen’. Falen is geen optie. En als je wel dreigt te falen zet je een tandje bij en je eist hetzelfde van je omgeving. Als het dan nog niet lukt leg je de oorzaak ergens anders of dek je het falen op een andere manier toe. We hebben een extreem voorbeeld hiervan gezien in de manier waarop Donald Trump zijn eigen herverkiezing probeerde veilig te stellen.

Begeleiding

In de begeleiding treedt dezelfde paradox op als hierboven beschreven. De cliënt zoekt begeleiding, omdat hij of zij vastgelopen is en zich realiseert dat er een vorm van ondersteuning nodig is, maar als begeleider krijg je tegelijkertijd, zeker in het begin, maar heel weinig mandaat. Regelmatig kan deze cliënt zich ook geen enkele voorstelling maken van hoe deze ondersteuning eruit zou kunnen zien. Wat hij of zij vaak neigt te doen is de teugels flink in handen houden. De onderliggende, soms ook meer openlijke, defensieve houding is dan: ‘Jij gaat mij niets vertellen!’ Er is een prachtige scène in de film ‘Analyze This’ waarin de cliënt, een maffiabaas, tegen de psychotherapeut zegt: ‘Ik heb je hulp nodig, maar als je een softie van me maakt, ruk ik je kop eraf.’ Dit tekent het wantrouwen vanuit deze karakterstijl, jegens dat hij of zij niet meer de baas is over zichzelf, maar dat jij de baas wordt over hem of haar. In de beleving van de cliënt bestaan alleen deze twee opties. Het tekent ook de angst van deze karakterstijl om de ‘mindere’ te worden, zodat je altijd de ‘meerdere’ probeert te zijn, zelfs in de situatie waarin je hulp zoekt. ‘Samen’ of ‘gelijkwaardig’ bestaan niet of nauwelijks in de ‘mindset’. De manier om hiermee te werken is met heel veel geduld en het langzaam creëren van vertrouwen en support. Dat je niet van plan bent de cliënt ergens te krijgen waar hij of zij niet wil zijn, niet ‘de baas’ wilt spelen. Zo zei ik eens tegen een cliënt: ‘Hoe zou het voor je zijn als je de mogelijkheid van support zou overwegen?’ De angst om door het ijs te zakken is bijzonder groot en het is goed om daar compassie mee te hebben. Werkelijke support is iets wat binnen deze karakterstijl nauwelijks of niet bekend is en wat daarom in het begin ook niet vertrouwd kan worden. Tegelijkertijd is dat het belangrijkste wat geleerd dient te worden: dat je mag gaan vertrouwen dat er support is en dat je het zelf kunt organiseren. Dat is een totaal ander begrip van autonomie dan: ‘Ik krijg het zelf veel beter en sneller gedaan en dan gebeurt het tenminste op mijn manier.’

Maatschappelijke context

Deze karakterstijl wordt in deze maatschappij erg gewaardeerd, eigenlijk overgewaardeerd. Onze westerse maatschappij kent een sterke, doelgerichte prestatiecultuur en een norm van ‘stilstand is achteruitgang’. Dat betekent dat er maar één richting is die je kunt gaan en dat is vóóruit. Zodra kinderen, na de kleutertijd, het onderwijssysteem instappen worden ze blootgesteld aan een hordenloop van taken, toetsen en cijfers. In het voortgezet en hoger onderwijs is het in de meeste gevallen niet veel anders. Ons wordt voorgehouden dat we iets moeten ‘bereiken’ in het leven. En de mensen die iets ‘bereikt’ hebben, onze ‘voorbeelden’, zijn vaak juist mensen die deze karakterstijl in zich dragen. In onze samenleving ligt een grote nadruk op meten en competitie, altijd gaan voor de winst, altijd verder reiken. Zoals ik al aangaf bij de orale karakterstijl is onze economie gebaseerd op groei. Ook hier wordt stilstand gezien als achteruitgang en ‘krimp’ als zeer onwenselijk. Alleen al vanuit logisch denken kunnen we zien dat dit nooit oneindig kan zijn. Om deze groei te bestendigen zijn we onze omgeving gaan zien als iets wat we kunnen gebruiken en niet als iets wat ons kan ondersteunen. Ik had eens een student die het energieprobleem zo formuleerde: ‘Wij verbranden in een paar seconden waar de planeet een paar eeuwen over gedaan heeft om het te creëren’. Uiteindelijk doen we hetzelfde met onszelf als met onze omgeving: aan de rand van de uitputting brengen.

Uit een vergelijking uit 2019 tussen verschillende onderzoeken door het Interstedelijk Studenten Overleg bleek dat meer dan 70 procent van de studenten kampt met een hoge prestatiedruk en bijna 53 procent met burn-out klachten. Bijna 9 procent vormt een suïcide risico. Daarmee is ‘vooruitgang’ een serieus probleem van de samenleving.

4. De samengedrukte (masochistische) karakterstijl: mag ik vrij bewegen, mag ik plezier hebben?

Mijn moeder drukte me altijd op het hart om, als bewijs van volwassenheid en gesetteld zijn, ervoor te zorgen dat ik een vrouw had, een huis en een auto. Voor mij leek dat het summum van onvrijheid, teveel verantwoordelijkheid en daarmee een te grote last om met me mee te dragen in het leven. Natuurlijk was dit ook een reactie op wat ik zag aan hoe het leven van mijn ouders zich onbedoeld had ontwikkeld tot veel ‘moeten’, waarin maar weinig vrijheid en plezier was overgebleven. Mijn adagium was dan ook lange tijd dat ik vond dat ik geen verantwoordelijkheid voor anderen zou gaan dragen. Ik verkondigde te pas en te onpas luidkeels mijn visie dat iedereen ten alle tijde verantwoordelijk bleef voor zichzelf.

Toen ik eenmaal getrouwd was en ook kinderen kreeg veranderde mijn perspectief op het leven dramatisch. Ineens was het aspect verantwoordelijkheid dragen over meer dan alleen mezelf alsnog mijn leven binnen geslopen. ’Vrijheid’ als het enige adagium was niet langer werkzaam. Ik kreeg te maken met zaken die nu eenmaal ‘moeten’, zoals een geschikt huis vinden voor mijn gezin en de middelen hiervoor bij elkaar brengen. En ik onderging soms ‘lijden’ wat ik tot op dat moment zorgvuldig vermeden had: zoals wanneer ik naast het bed van mijn zoon of dochter zat die op dat moment hoge koorts had en waarbij ik niet anders kon dan te delen in hun lijden.

Wat het me bracht was dat ik begrip en compassie leerde opbrengen voor de ‘last’ die veel mensen met zich meedragen of het ‘lot’ waarmee je te maken krijgt in het leven. Je kunt dit niet altijd ontlopen, ook al kun je je er vervolgens ook aardig in vastzetten. Maar je hebt het niet altijd voor het kiezen en het is daarom ook niet altijd leuk. Zoals mijn supervisor me regelmatig voorhield: ‘Eén derde van het leven is ‘dooie muizen vreten’, één derde is ‘gaat wel’ en één derde is echt leuk.’

Ontwikkelingsfase

De vierde ontwikkelingsfase gaat over vrijheid en plezier gaan ervaren in het leven. Waar het kind in de vorige fase heeft geleerd naar de dingen toe te bewegen die zijn of haar aandacht trekken, krijgt het kind in deze fase plezier in de beweging zelf. Alle spieren komen nu beschikbaar, waarmee het kind ineens veel meer bewegingen kan maken. De belangrijkste nieuwe ‘ontdekkingen’ zijn: 1. Het leren beheersen van de slikspier, zodat dingen die al in de mond zitten terug gespuugd kunnen worden, 2. Het leren beheersen van de kringspieren, zodat de zindelijkheid getraind kan worden, 3. Het wendbaar worden, dat wil zeggen het vermogen krijgen om van richting te veranderen tijdens de beweging. Je zou kunnen zeggen dat, waar in de vorige fase de individuele wil ontstaat, hier de vrije wil beschikbaar komt. Het oefenen van deze verworvenheden betekent dat het kind gaat experimenteren met al deze nieuwe mogelijkheden en bewegingen. Eén van de bewegingen die in deze fase vaak eindeloos geoefend wordt is ‘koppeltje duikelen’, over de kop rollen, waarbij het kind kan kraaien van plezier. En het kind wil de omgeving, de ouders en andere volwassenen, hierin betrekken. Het kind kan niet anders dan de omgeving deelgenoot maken van de expansie van vreugde die het van binnen ervaart en waarmee het zichzelf tot expressie brengt.

Een van de zaken die het kind in deze ontwikkelingsfase ontdekt is de kracht van het woord ‘nee’. Rond de leeftijd van de leeftijd van 2 jaar komt het kind hiermee vol in de ‘peuterpubertijd’. De expressie van de eigen wil wordt onder andere vorm gegeven door op (bijna) elke vraag of opdracht te reageren met ‘nee’. En een andere standaarduitdrukking die met dezelfde kracht gebezigd wordt is: ‘Ikke zelf’. Omdat het kind alle lichaamsfuncties ter beschikking krijgt wil het deze ook kunnen oefenen. Tegelijkertijd is de coördinatie er nog niet helemaal, zodat bijvoorbeeld bij het ‘ikke zelf’ eten er nogal wat van het eten naast de mond terechtkomt. Of dat het erg lang duurt voordat alle kleren aan zijn. Het is niet altijd gemakkelijk als ouder of verzorger deze situaties te managen, deels om ze uit te zitten. Het voelt vaak als gemakkelijker om in te grijpen. Hetzelfde geldt voor de zindelijkheidstraining, of eigenlijk de zindelijkheidsoefening. Daarvoor is veel geduld nodig. Zeker bij de vorige generaties werd het dan maar afgedwongen bijvoorbeeld door het kind net zo lang op de pot te laten zitten tot er wat in zat.

Ook op andere vlakken is het niet altijd gemakkelijk om met  zo’n vrij kind om te gaan. Alleen al het zien van de hoeveelheid plezier die het kind beleeft aan zichzelf kan heel confronterend zijn voor volwassenen die dat plezier al lang niet meer kunnen voelen, of het spelen verleerd zijn. Een veelvoorkomende reactie is dan het plezier van het kind af te remmen. Ook kan ongeduld vanuit de volwassenen hier een belangrijke rol spelen: vaak hebben we haast en spelen neemt tijd in beslag die we zelf vaak ‘nuttiger’ willen besteden. Onze eigen ‘homo ludens’, de spelende mens, heeft niet zelden plaats gemaakt voor de ‘homo faber’, de werkende mens. En tenslotte kunnen we ook het gevoel hebben, terecht of onterecht, dat ons ‘vrije’ kind door anderen als lastig ervaren wordt.

‘Gekend’ worden

Het plezier dat het kind aan zichzelf beleeft wil, net als in alle andere ontwikkelingen die het doormaakt, door de omgeving gezien, gespiegeld en beantwoord worden. De vraag aan de wereld zou je kunnen omschrijven als: ‘Wil je dit plezier met me delen? Kun jij plezier beleven aan mijn plezier?’ Als de ouders of anderen in de directe omgeving ‘aangestoken’ worden door de vreugde die het kind in en aan zichzelf beleeft mag deze vreugde bestaan. De volwassene wordt weer kind, speelt op het niveau van het kind en beleeft hier plezier aan. Als dit niet gebeurt ervaart het kind dat het ‘teveel’ is, en gaat het zichzelf vanzelfsprekend inhouden, ook zonder dat er openlijke afkeuring plaatsvindt. In situaties waarin er veel lijden is bij de ouders of in het gezin ‘weet’ het kind al snel dat teveel vreugde hierbij ongepast is. En soms wordt het kind uitgelachen, vernederd, of komt er directe dwang en straf aan te pas om het kind aan de wil van de ouders of anderen te onderwerpen. Dit laatste kan bijvoorbeeld gebeuren bij het afdwingen van de zindelijkheid of bij het moeten eten van dingen die het kind ‘vies’ vindt.

Toen een van mijn oma’s, de moeder van mijn vader, stierf maakte ik voor het eerst een begrafenis mee. Voor mij, ik denk als ongeveer 8-jarige, voelde het als een uitje en best gezellig met al die familieleden waarvan ik de meesten zelden of nog nooit ontmoet had. En oma was oud geworden, dus zo heel verdrietig was het ook weer niet. Dus toen oma ter aarde besteld was en we aan de koffie zaten ontdekten mijn broer en ik in de hoek een jukebox. Dat leek ons wel wat. Maar toen we er in waren geslaagd de eerste tonen aan het apparaat te ontlokken werd er onmiddellijk ingegrepen. Het was niet gepast, werd ons uitgelegd, maar begrijpen deden we het niet echt.

Ontstaan blokkade

Als er weinig of geen oefenruimte is om zich de nieuwverworven mogelijkheden eigen te maken, wordt het kind zijn of haar vrijheid ontnomen. In vroegere opvattingen in de pedagogiek wordt in dit verband wel gesproken over het ‘breken van de wil’ van het kind. Het idee was dat alleen als het kind gehoorzaamheid leerde een positieve ontwikkeling naar volwassenheid gegarandeerd was. De wil van het kind wordt dan ingewisseld voor het ‘moeten’ van de omgeving. Het exploreren van eigen keuzes, plezier, vrijheid wordt afgestopt en als het ware diep in het kind teruggeduwd. Hieruit ontstaat de ‘samengedrukte’ blokkade, klassiek de ‘masochistische’ blokkade genoemd, waarbij het kind zich in zichzelf opsluit. Het kind leert leven met het gegeven dat er voortdurend dwang wordt uitgeoefend en niet zelden ook straf wordt gegeven als je je niet schikt. Het verzet wordt aan de buitenkant opgegeven, de vrijheid blijft over als een diep verlangen vanbinnen.

Als deze dynamiek structureel plaatsvind ontwikkelt zich de samengedrukte, of masochistische karakterstijl. Vrijheid en plezier worden naar de toekomst geprojecteerd, de hoop dat er vrijheid ontstaat nadat al het ‘moeten’ volbracht is. Het probleem is alleen dat deze horizon van vrijheid met je meebeweegt: je blijft er achteraanlopen. Je hebt leren omgaan met alles wat direct voor je voeten ligt ‘moet’. Ergens blijf je geloven dat deze ‘opoffering’ tijdelijk is, maar je bent getraind in alles wat eerst ‘moet’, dus daar ligt ook je focus. Je hebt de beleving dat je daarin weinig of geen keuze hebt. Vaak leidt dit dan wel tot gemopper en een opbouw van rancuneuze gevoelens.

Typische lichaamskenmerken

In de tijd dat mijn kinderen jong waren, werd ik ook steeds zwaarder. Dat kwam onder andere doordat ik meer stil ging zitten. Daarvoor was ik gewend altijd in beweging te zijn, altijd weer iets nieuws te ondernemen. Ik was niet gewend om gewoon beschikbaar te zijn. Bovendien werd het samen eten belangrijk, we zaten langer aan tafel en ik ging daarmee ook meer eten dan ik gewend was. Als ik nu foto’s terugkijk van die periode zie ik er boller en voller uit. Inmiddels ben ik weer heel wat kilo’s afgevallen, maar ik ben nooit meer teruggekeerd naar mijn meer gefragmenteerde en behoeftige lichaamsstructuur. Je zou kunnen zeggen dat mijn kinderen mij meer op aarde hebben gebracht. Ook al bracht dit een behoorlijk deel verplichtingen en ‘moeten’ met zich mee.

De typische fysieke kenmerken worden hier gevormd door de samendrukking of zelfs ineen persing van het hele lichaam. De druk van buiten wordt gepareerd met druk van binnen. Dit komt overeen met het kind dat zich uit alle macht verzet, maar waarbij de druk vanbuiten eenvoudigweg te groot is. In de lichaamsbouw wordt dit conflict zichtbaar: op het snijvlak van deze tegengestelde krachten heeft zich een ‘dikke huid’ gevormd. Wat overigens ook hier weer niet betekent dat iemand geen masochistische karakteraspecten kan hebben, wanneer deze typische lichaamskenmerken deels of geheel afwezig zijn.

De samengedrukte karakterstijl kan op deze manier lijfelijk uitdrukken dat er niets meer naar binnen kan en tegelijkertijd niets meer naar buiten komt. Dit laatste is de prijs die betaald wordt: vrije expressie, spontane beweging, plezier, het is allemaal min of meer afgeschermd en in zichzelf opgesloten.

Vaak zijn alle spieren door de spanning die erop staat korter geworden en is het hoofd tussen de schouders getrokken. Dit kan gemakkelijk leiden tot spierscheuren, zweepslagen en chronische ontstekingen. Ook de gewrichten staan onder spanning, soms door overgewicht, en ze slijten daardoor sneller. Er kunnen maag-, darm- en andere ingewandsproblemen ontstaan, met name obstipatie en verklevingen. Eigenlijk staat er voortdurend een grote spanning op het hele fysieke systeem. Zoals een van mijn cliënten in een mengeling van wanhoop en aanvaarding eens uitdrukte: ‘Ik heb altijd pijn.’ Vaak is er bovendien een gebrek aan zelfzorg, zoals op tijd naar de dokter gaan. Waar een opgetilde karakterstijl soms gestopt wordt door een burn-out, wordt de samengedrukte karakterstijl vaak pas gestopt als het lichaam chronische klachten laat zien waardoor het fysiek niet meer vol te houden is.

De ademhaling is zwoegend en onvrij. Door het onder hevige druk staande lichaam, zowel van binnen als van buiten, staat ook de ademhaling onder druk. Het is voortdurend ‘werken’ tegen de druk in. Het lichaam is als het ware gestold tussen contractie en expansie in. Dat maakt iedere adembeweging tot een inspanning. Een van de belangrijkste stappen om deze druk op zowel het lichaam, als op de ademhaling te verlichten zijn rek- en strekoefeningen, de spieren langer maken: expansie van het lichaam.

Kwaliteit

Waar het plezier en het maken van eigen vrije keuzes worden teruggeduwd, wordt juist een andere kwaliteit sterk ontwikkeld. Binnen deze karakterstijl heb je geleerd om de ander op de eerste plaats te stellen en, hoewel daar altijd een meer of minder zelfopofferende kant aan zit, maakt dat ook dat je kwaliteiten hebt ontwikkeld als zorgzaamheid, trouw en loyaliteit. Er is sprake van een groot hart, het ‘wij’ gaat hier voor het ‘ik’. Dit zijn de mensen die de zorg, welzijn en onderwijs overeind houden, de mensen die veel onbetaalde overuren maken omdat ze werken vanuit betrokkenheid en niet vanuit berekening. Het motto is vaak: ‘Je kunt die mensen toch niet in de steek laten?! Die rekenen op je.’ De keerzijde is natuurlijk dat het uiteindelijk vaak ten koste van henzelf gaat. En dat anderen vanzelfsprekend gaan aannemen dat zij het wel opknappen.

Paradox

De paradox binnen deze karakterstijl is dat ik heb geleerd te doen wat ‘moet’, wat vaak wil zeggen: dat wat er direct voor mijn voeten ligt, en dat ik me tegelijkertijd van binnen daartegen verzet. Van binnen is er één groot ‘nee’ en ik weet ook dat ik er niet onderuit kom, dus aan de buitenkant ontkom ik zelden of nooit aan het ‘ja’. Dit uit zich vaak in dat ‘nee’ nog wel verbaal wordt geuit, maar dat ik het volgende moment het toch aan het doen ben. Dat is het kind wat zich uit alle macht verzet, maar weet dat het nooit kan winnen. In zekere zin is de enige vrijheid die mij is overgebleven het feit dat ik mezelf iedere keer opnieuw van mijn eigen vrijheid beroof. En vervolgens laat ik niet zelden aan de ander zien hoezeer ik daaronder lijd. Dit laatste lijkt bijna de enige manier om iets te vereffenen. Vervolgens leidt dit tot een gehechtheid aan zowel de zelfopoffering als het lijden. Het wordt een belangrijk deel van mijn identiteit. Vanuit masochisme kan er dan de heimelijke fantasie ontstaan dat de mensen voor wie je het gedaan hebt je pas dankbaar zijn als je er niet meer bent, je missen. Maar tegelijkertijd wil je erbij zijn als deze dankbaarheid geuit wordt. Ook dit is weer een onoplosbare tegenstelling.

Begeleiding

Binnen deze paradox is het lastig werken. Waar de opgetilde karakterstijl eigenlijk wil dat ik me niet actief met hem of haar bemoei, wil deze karakterstijl dat je je wel met het lijden bemoeit, maar niet om het op te lossen. Daarvoor is de cliënt er teveel mee vergroeid. De eigenlijke vraag is vaak: ‘Wil je met me mee lijden?’. Zo wordt het lijden iets draaglijker, zoals in het gezegde: ‘Gedeelde smart is halve smart.’ Suggesties om het lijden te verminderen, bijvoorbeeld door andere keuzes te maken, worden vaak gepareerd met dat dit echt niet kan, want dan laat je deze of gene in de steek. Er kan vooral niets af, er kan vaak nog wel iets bij. Een paradox is hier dan ook dat datgene wat ik probeer aan te dragen voor deze cliënt weer bovenop het ‘moeten’ komt. Er ‘moet’ van de therapeut dan ook nog iets. Zo had ik een cliënt die ik adviseerde om minstens één avond in de week helemaal niets te doen. De cliënt voerde de opdracht gehoorzaam uit, maar het gevolg was dat alles wat de cliënt verder om handen had vervolgens in de rest van de tijd gepropt werd. Er ging niets af. Bovendien kon de cliënt op deze ‘vrije’ avond alleen maar denken aan wat er allemaal nog ‘moest’.

Op een dieper niveau is de identiteit binnen deze karakterstijl gedefinieerd door het gegeven dat hij of zij altijd de ander op de eerste plaats zet, altijd beschikbaar is. Er is de overtuiging dat de omgeving hem of haar daarom waardeert. Dit kan niet op het spel gezet worden, vanuit deze karakterstijl kan er geen voorstelling van gemaakt worden hoe het leven er uit zou zien zonder deze waardering.

Paradoxale therapie kan hier soms een uitkomst bieden, wat wil zeggen dat ik het symptoom voorschrijf. In plaats van proberen het lijden van de cliënt op te lossen bevestig ik het of maak ik het een beetje erger. Bijvoorbeeld dat ik de cliënt adviseer maar niet te veranderen, omdat iedereen zo blij is met hoe hij of zij nu voor iedereen klaarstaat. Dat kan soms ineens tot het zelfinzicht leiden dat iedereen blij is met hem of haar, behalve hij of zijzelf. En dan kan er van daaruit een intrinsieke motivatie ontstaan om iets te gaan veranderen aan het grenzeloos beschikbaar zijn.

Maatschappelijke context

Onze maatschappij drijft in de vitale beroepen voor een groot deel op mensen die deze karakterstijl min of meer in zich dragen. Je vindt ze vooral binnen de zorg, hulpverlening, welzijn en onderwijs. Dit zijn mensen met een groot hart, die zeer begaan zijn met de mensen waar ze zorg voor dragen en daar in veel gevallen ook bewust voor gekozen hebben. Dat maakt hen ook zeer kwetsbaar. Ze werken in de meeste gevallen niet van 9 tot 5, maar tot het werk klaar is. Dat betekent vaak een betrekkelijk grenzeloze beschikbaarheid en veel onbetaalde uren. In de Corona tijd werd dit opnieuw duidelijk. Veel mensen in de zorg maakten vanzelfsprekend overuren, namen taken over van uitgevallen collega’s, enzovoort. Je kunt immers de mensen waarvoor je verantwoordelijkheid hebt genomen niet in de steek laten. Met enige regelmaat zien we de onvrede, die er onder deze mensen ook opgebouwd is, geuit worden in grote manifestaties op het Binnenhof. Dan wordt een keer heel hard ‘nee’ geroepen. Tegelijkertijd vertrouwen we erop dat dezelfde mensen de volgende dag weer gewoon aan het werk zijn. En soms, zoals in de Corona-crisis, uiten we collectief onze waardering voor hun tomeloze inzet. Maar door de bank genomen rekenen we op de vanzelfsprekende loyaliteit en opofferingsgezindheid van deze mensen.

5. De rigide karakterstijl: Liefde en seksualiteit, ben ik leuk, lief, mooi, stoer?

Ergens in het midden van mijn 20-er jaren kreeg ik in de gaten dat er twee soorten mannen waren: de ‘zachte’ en de meer ‘harde’ mannen, de ‘softies’ en de ‘macho’s’. Ik behoorde tot de eerste categorie en voelde me daarmee ook wel de betere man. Ik ‘begreep’ vrouwen tenminste, wat je van de andere soort niet kon zeggen. Er begon me in de loop van de tijd wel één ding dwars te zitten: de ‘macho’s’ gingen wel vaker met een vrouw mee naar huis dan ik. Bij mij bleef het vaak bij een leuk gesprek. Vanuit frustratie en nieuwsgierigheid ben ik toen een tijdje gaan observeren hoe dat bij die ‘macho’s’ in zijn werk ging, waarom zij op dit gebied een andere uitkomst hadden dan ik. Vervolgens probeerde ik het gedrag uit wat ik geobserveerd had, wat vooral ging over meer overtuigend en doortastend te werk gaan. Tot mijn grote schrik werkte het. Daarna heb ik het ook maar weer losgelaten. Het paste niet echt bij mij.

Ontwikkelingsfase

In de vijfde ontwikkelingsfase landt het kind in het bekken. Dit is de laatste stap in het indalen in het fysieke lichaam. Het leven wordt daarmee een feest en dat moet gevierd. Het kind wordt in deze fase vitaal, alles is belichaamd, het bruist en sprankelt. Het kind kan nu balans ontwikkelen, omdat het vaste grond onder de voeten heeft. De bewegingen worden subtieler en gracieus, wat zich uit in niet meer stil kunnen zitten, aan een stuk door bewegen, dansen en stukjes opvoeren. Vaak vinden kinderen het in deze fase ook heerlijk om bloot te zijn. Op die manier wordt de vitaliteit nog op een directere manier ervaren, direct aan en op het lijf. En natuurlijk moet er weer iemand zijn die naar dit alles kijkt, het spiegelt en beantwoordt.

Het kind ontdekt nu ook het eigen bekken, omdat het belichaamd is, en wordt daar nieuwsgierig naar. Er is als het ware leven in geblazen en het voelt prettig, ook om het aan te raken. Het is voor het eerst dat het volledig deel wordt van het bestaan en de ervaringswereld van het kind. Binnen een gezonde ontwikkeling is dit binnen het kind verbonden met de rest van het lichaam, met name met het hart. Het kind kent nog geen op zichzelf staande seksualiteit. Als het bekken beweegt en gevoeld wordt, beweegt ook de rest van het lichaam en wordt dat gevoeld. En tegelijkertijd wordt het kind zich er bewust van dat er verschil is tussen hem of haar en de ander: het ziet er niet bij iedereen hetzelfde uit. Dit prikkelt de nieuwsgierigheid en wordt uitgedrukt in spelletjes met andere kinderen en in het willen ontdekken hoe dat er bij de ouders uitziet.

In de totale vitaliteit die het kind in deze fase ervaart springt ook het hart helemaal open. Het kind is in staat om aan een van de ouders of aan beiden volledig onbevangen de liefde te verklaren. Dit kan uitgedrukt worden door later met een van de ouders te willen trouwen, vaak de ouder van het andere geslacht.

‘Gekend’ worden

Het spreekt voor zich dat het voldoende gekend worden van het kind, het zien, spiegelen en beantwoorden, hier opnieuw essentieel is en tegelijkertijd is dit als ouder of verzorger zeker niet gemakkelijk. We hebben allemaal zo onze eigen ervaringen opgedaan op dit vlak en zijn daarbij vaak tegen kleinere of grotere miskenningen en taboes opgelopen. Het ‘voldoende goed’ hiermee omgaan is daarmee niet vanzelfsprekend. We worden op dit terrein, opnieuw, behoorlijk uitgedaagd.

De spiegeling waar het kind hier eigenlijk in allerlei varianten om vraagt is: ‘Ben ik leuk, mooi, lief, stoer?’ Het kind toont zichzelf op vele manieren, vaak fysiek. Het brengt zichzelf daarin volledig tot expressie door allerlei bewegingen, dansjes, kroelen, enzovoorts. En ook als het op schoot zit, zit het niet meer stil. Het kind kan helemaal om je heen gaan hangen, armen en benen om je heengeslagen. En het volgende moment weer zijn of haar eigen gang gaan. Het kind wil zijn of haar vitaliteit en liefde die het voelt met je delen. Papa, mama of een andere verzorger is ‘de allerliefste’, je bent immers degene die het dichtstbij is. Deze liefde van het kind is puur en onbevangen.

Dit alles kan natuurlijk verwarrend zijn voor je als ouder of verzorger. Een van de verwarringen kan zijn dat je zelf seksueel getriggerd raakt. Een andere verwarring kan zijn dat je je beurtelings geliefd en afgewezen voelt. In alle verwarring is het belangrijk dat je je realiseert dat het kind aan het ‘oefenen’ is met wat het in zichzelf heeft ontdekt, het fysieke plezier, de nieuwsgierigheid, de aantrekkingskracht en de onbevangen liefde. Als je je dit realiseert doe je het waarschijnlijk nog steeds niet perfect, maar kun je het kind wel voldoende vrijlaten in zijn of haar expressie en bewegingen. En het vrij beantwoorden: ‘Ja, je bent de mooiste, de leukste, de liefste, de meest stoere.’ Dan kan het kind dit uiteindelijk mee naar binnen nemen, hier helemaal in landen, en vanuit dit zelfvertrouwen zich gaan verhouden tot de wereld.

Ontstaan blokkade

Een van de eerste keren dat ik met een meisje sliep lag ik bijna de hele nacht wakker en te wachten of we ook gingen vrijen. Ik durfde geen initiatief te nemen, bang voor afwijzing. Later bleek dat zij precies hetzelfde had gehad. We konden er achteraf hartelijk om lachen, maar voelden ook de pijn van onze onhandigheid hierin en van de gemiste kans.

Wanneer het kind weinig of niet wordt beantwoord in deze uitreiking zal het een min of meer ‘rigide blokkade’ ontwikkelen. Het kan niet begrijpen dat wat het in zichzelf ervaart niet gedeeld kan worden, dat de vitaliteit en de liefde niet ontvangen kunnen worden. In de klassieke rigide blokkade eigent de ouder of verzorger zich deze vitaliteit en liefde van het kind min of meer toe. De ouder of verzorger denkt dat het werkelijk om hem of haar gaat. Dat maakt het kind onvrij, het wordt min of meer bezet en het wordt gevraagd om zijn of haar vitaliteit en liefde exclusief te blijven richten op deze volwassene. Het kind wordt het prinsje of het prinsesje, wat het ook graag wil zijn in deze ontwikkelingsfase, maar het wordt erin vastgezet, het moet voor altijd het papa’s en/of mama’s prinsje of prinsesje blijven. Vaak heeft dit ermee te maken dat de liefde tussen de ouders al bekoeld is en dat vervolgens de liefde en aandacht van het kind als compensatie hiervoor genomen wordt. De liefde van het kind vervangt dan de liefde van de partner. Als er meerdere kinderen zijn ontstaat soms het beeld dat ook de kinderen op die manier tussen beide ouders verdeeld zijn.

Het prinsje of prinsesje zijn heeft veel voordelen, omdat je verzekerd bent van de liefde en aandacht van tenminste één ouder of verzorger. Maar de prijs die je betaalt is de onvrijheid in de expressie van je vitaliteit en je liefde. Deze is nu exclusief gemaakt, in dienst gesteld van een van de ouders of verzorgers. Omdat dit voor het kind ook voelt als niet kloppend, soms zelfs als gevaarlijk in het geval waarin de liefde ook nog min of meer geseksualiseerd wordt, sluit het kind zijn of haar hart meer of minder af. Door deze beweging van het afsluiten van het hart is het kind in staat de ouder enigszins op afstand te houden, niet teveel binnen te laten komen, en daarbij tegelijkertijd de aandacht en liefde van de ouder niet te verliezen. De liefde van de ouder is teveel, te indringend, omdat het tegelijkertijd een bezetting, een claim is. Soms wordt het kind hierin de pseudo-partner, bijvoorbeeld als de ouders uit elkaar zijn. Het kind komt in een dubbelheid terecht, waartegen het zich niet of nauwelijks kan verweren. Wat overblijft als mogelijkheid tot zelfbescherming is de gedeeltelijke of soms totale afsluiting van het hart. Tegelijkertijd blijft het prinsjes- of prinsessen-gedrag bestaan, waarmee je papa’s of mama’s oogappel blijft. Dit uit zich onder andere door heel erg je best te doen, zodat je de aandacht en liefde van de ouder(s) of verzorger(s) niet verliest. Op deze manier zijn de belangrijkste elementen van de rigide blokkade en later de rigide karakterstijl gevormd.

Typische lichaamskenmerken

De afsluiting van het hart betekent dat de borstkas ook in fysiek opzicht deels of geheel gesloten wordt. Deze is strak en inflexibel geworden, zodat er in dit gebied letterlijk minder gevoeld wordt. De liefde, de hartenergie, kan niet meer vrij stromen, niet naar binnen en niet naar buiten. Verder wordt ook de ruggengraat bovenmatig gestrekt, waardoor een trotse, rechte houding ontstaat. Het lichaam drukt daarmee een zelfbewustzijn uit dat je er mag zijn, de prins of de prinses, maar waarmee tegelijkertijd afstand gecreëerd wordt. Je bent je bewust van je aantrekkelijkheid, je aantrekkingskracht, en daar ‘werk’ je ook mee, bijvoorbeeld door te ‘flaneren’. Ik had eens een vrouw in een training die dat verwoordde als ‘een spoor trekken’. Als zij ergens binnenkwam draaiden één voor één de hoofden haar kant op om haar te volgen.

Een fysiek kenmerk is vaak ook dat het hoofd juist wat naar achteren staat, een lichte beweging van jezelf terughouden, soms met de kin iets opgetild. En aan de andere kant kan het bekken juist wat naar voren komen om daar de aandacht van de ander op te vestigen. De bewegingen zijn in veel gevallen subtiel en enigszins verleidelijk, waar je jezelf overigens niet altijd van bewust bent. Het is het gedrag waarvan je wist dat papa en/of mama het leuk vond en waarin je eenzijdig bevestigd en gestimuleerd bent. Daarmee is het voor jou ‘gewoon’ geworden.

Binnen de rigide karakterstijl komen vaak rugproblemen voor, vanwege het teveel strekken van de rug. Verder zijn er vaak problemen rond de seksualiteit, omdat deze niet voldoende verbonden is met het hart. Soms ontstaat er promiscuïteit, soms juist het niet kunnen vrijen. Vrijen kan ook in het gebied terecht komen van of je het ‘goed’ doet voor de ander, waarmee je niet meer kunt voelen wat klopt voor jou. En tenslotte kan het hart op een fysieke manier pijn doen, alsof er een band omheen zit. Vaak wordt deze pijn juist gevoeld op het moment dat het hart meer open aan het gaan is.

De ademhaling is meestal een redelijk volledige ademhaling, borst en buik, maar vaak op de ‘perfecte’ manier, dat wil zeggen heel gecontroleerd. Er is überhaupt sprake van veel ‘zelfcontrole’: Hoe zie ik eruit? Hoe kom ik over? Wat vinden anderen van mij? Er is een neiging om het hele uiterlijke en fysieke voorkomen te perfectioneren, niets aan het toeval over te laten. ‘Correct’ gedrag van zichzelf en anderen wordt erg op prijs gesteld. Dit geldt ook voor de ademhaling. In de begeleiding kan het daarom goed zijn deze ‘perfecte’ ademhaling wat te ontregelen.

Kwaliteit

De andere kant van dit ‘perfectioneren’ wordt gevormd door een centrale kwaliteit binnen deze karakterstijl: de aandacht voor detail. Dit geldt zowel voor zichzelf, als voor de directe omgeving. Het uiterlijk en de kleding zijn vaak tot in de puntjes verzorgd. Ook het huis is schoon en smaakvol ingericht. Er is gevoel voor kleur, vorm, wat bij elkaar past en wat niet. Dingen ‘mooi maken’ is een belangrijke drive. Soms worden bijvoorbeeld de boeken in de boekenkast op kleur gezet in plaats van op onderwerp. Een babykamer wordt al tijdens de zwangerschap helemaal klaargemaakt en ingericht, ook hier inclusief aandacht voor alle details, zoals de kleurencombinaties. En bijpassende babykleertjes.

Er is vanuit de aandacht voor de ‘schoonheid van dingen’ vaak ook veel ook aandacht voor kunst en cultuur, wat zich uit in concert- en theaterbezoek of zelf musiceren of een andere vorm van expressie beoefenen.

Daarmee verbonden beroepen zijn bijvoorbeeld binnenhuisarchitectuur, grafisch ontwerp, fotografie, mode, of influenceer.

Natuurlijk kan deze karakterstijl ook een min of meer obsessieve vorm ontwikkelen, vanuit de hang naar ‘perfectie’. Zo had ik eens een cliënt die iedere dag haar hele huis poetste. Dit komt in de buurt van een vorm van smetvrees, de angst dat je door het minste of geringste besmet kunt raken.

Paradox

De paradox is hier dat ik op zoek ben naar de liefde van de ander, maar deze tegelijkertijd niet (helemaal) binnen kan laten. Ik blijf me bewegen tussen aantrekken en afstoten, de ander naar me toehalen met min of meer verleidelijk gedrag en vervolgens van me afduwen als hij of zij te dichtbij komt. Je zou kunnen zeggen dat de kern binnen deze karakterstijl is dat mijn liefde al een keer verraden is, juist toen zij nog pril en onbevangen was, en dat ik deze pijn niet nog een keer mee wil maken. Daarmee leef ik, net zoals bij de andere karakterstijlen, tussen hoop en vrees. Ik hoop dat het deze keer, bij deze man of vrouw, wel waar is, maar hoe dichterbij hij of zij komt, hoe meer de angst het overneemt. Op een andere manier gezegd: ik ben op zoek naar liefde, maar mijn focus is gericht op de tekenen van verraad. Wat ook hier gemakkelijk kan leiden tot een ‘selffulfilling prophecy’. Alleen al om de eenvoudige reden dat er ook in liefde geen perfectie bestaat. Of, zoals een collega en vriendin van me pleegt te zeggen: ‘Relateren is de bereidheid om pijn aan elkaar op te lopen’.

Begeleiding

Ook deze paradox kan, met deze karakterstijl, zo mijn behandelingsruimte binnen komen wandelen. De cliënt die boven alles mijn (exclusieve) aandacht en liefde wil, maar tegelijkertijd bang is, en in zekere zin ook al weet dat dit niet mogelijk is. Irvin Yalom benoemde dit eens als de ‘verschrikkelijke waarheid’ binnen de therapie waar niet over gesproken wordt: het feit dat ik voor de cliënt belangrijker ben dan de cliënt is voor mij. Deze zelfde waarheid geldt overigens voor het gezonde ouder- of verzorgerschap. Voor mij als begeleider is de kunst om de cliënt toe te staan dat te willen en tegelijkertijd dit niet actief te beantwoorden. Maar wel te zien, spiegelen en beantwoorden in die zin dat het mag en dat ik de expressie van liefde van de cliënt kan zien en waarderen in haar schoonheid en puurheid. En dat deze, net als in het ouder- en verzorgerschap, uiteindelijk niet voor mij bedoeld is, waarmee ze ook puur kan blijven. Door de expressie van liefde van de cliënt op deze manier te erkennen kan ze alsnog vrijgemaakt worden, krijgt de cliënt deze beschikbaar voor zichzelf en kan hij of zij deze liefde vervolgens delen met wie hij of zij het wil. Ook hier weer zoals het in het ouder- of verzorgerschap eigenlijk bedoeld is.

Maatschappelijke context

In onze cultuur is het openbare leven vaak omgeven met seksuele symbolen, zoals in reclames en films, terwijl het binnen het onderwijs en vaak ook binnen het gezin omgeven is met geheimzinnigheid en taboes. Deze splitsing betekent in de praktijk dat we heel gemakkelijk een ideaalbeeld, zoals dat voorgeschoteld wordt in reclames en films, als norm gaan nemen en dat we tegelijkertijd in het opdoen van onze eigen ervaringen met lege handen staan. Liefde en seksualiteit zijn tegelijkertijd ‘vermarkt’ én in een taboesfeer beland. Binnen het ideaalbeeld bestaat nog steeds het type van dé man en dé vrouw, in de praktijk voldoen we hier nooit aan. Dat maakt dat we ons vaak onhandig voelen in een intieme relatie, terwijl we eigenlijk eenvoudig het onderzoek met elkaar zouden kunnen aangaan: ‘Wie ben jij op dit gebied en wie ben ik daarin en wat zou van daaruit samen kunnen ontstaan?’ In het afgelopen decennium is hierin in een aantal landen, vooral in de westerse wereld, een kentering gaande. Deze kentering gaat over het loslaten van buitenaf opgelegde seksuele- en gender-identiteit en het gaan ontwikkelen van binnenuit, subjectief, gedefinieerde seksuele en gender identiteit. Een van de wetenschappers die hier veel onderzoek naar gedaan heeft is Judith Butler, onder andere in haar boek ‘Undoing Gender’. Haar stelling is dat ‘de wereld gevormd wordt door de manier waarop we over de wereld spreken’. Een term die ook steeds meer opgang doet in verband is ‘Gender Fluidity’ of ‘Sexual Fluidity’, wat zoveel betekent als het gegeven dat we allemaal een eigen plek mogen innemen op, of zelfs buiten, het continuüm van onze seksuele- en gender-identiteit.

Eind jaren ’80 was ik een van deelnemers aan het eerste grote congres over biseksualiteit. In plaats van dat het een open gesprek werd aan de hand van persoonlijke ervaringen ging het al snel over een definitie van wat biseksualiteit nu eigenlijk was. Er waren mensen die getrouwd waren met de ene sekse en een ‘buitenechtelijke’ relatie met de andere sekse hadden. De vraag werd opgeworpen of die zich wel biseksueel mochten noemen. Dan had je de ‘seriële groep’, de mensen die de ene keer met dezelfde sekse relateerden, maar daarna weer met de andere sekse. Dat klonk al beter. Maar de meest ‘strengen’ in de leer vonden dat het tegelijkertijd moest, dat was toch het beste. Dan waren er nog mensen van het COC die eenvoudigweg stelden dat als je jezelf biseksueel noemde je nog geen keuze had gemaakt tussen homo of hetero. Zo ontspoorde wat een veelkleurige uitwisseling had kunnen worden, tot een bijna politieke discussie. Waarschijnlijk was de tijd nog niet rijp voor een grotere mate aan diversiteit.

6. Epiloog

Iedere karakterstijl heeft zo zijn eigen geschiedenis, oorsprong en drama. Er is altijd een paradox, een ‘double bind’ zo je wilt, een bewegen tussen hoop en vrees. Zo lang we binnen onze karakterstijl opereren wint de vrees het steeds weer van de hoop. Als iemand in begeleiding komt is dat echter altijd vanuit hoop. Maar zelfs dan ligt de vrees voortdurend op de loer en zegt deze bij het minste of geringste: ‘Zie je wel, ik zei het je toch, het is weer hetzelfde’.  Zo was er eens een cliënt die dat letterlijk uitte naar mij. Ze kwam uit een incest-situatie en zei op een gegeven moment: ‘Jij gaat me straks ook misbruiken en dan is het weer zoals het altijd was’. In zekere zin geeft dit ontspanning, dat het weer ‘is zoals het altijd was’. Het is wat je kent en waar je mee hebt leren dealen, ook al is het nog zo pijnlijk. Met het andere heb je nog niet leren dealen, dat het anders is. Dat maakt het veel kwetsbaarder en spannender. En ook pijnlijker op het moment dat het begint te dagen dat het ook anders had gekund. Het is onze taak als begeleiders om te doen wat we kunnen om dan de mogelijkheden voor een andere uitkomst te creëren, wat niet alleen voor de cliënt spannend is, maar ook voor onszelf. Ook wij als begeleiders betreden hierbij deels onbekend terrein, waarin, naast en binnen ons therapeutschap, een beroep wordt gedaan op ons vermogen om contact te maken van mens tot mens. Hierin worden niet zelden ook onze eigen thema’s weer actueel en soms diep geraakt. En ook hierin is dan geen perfectie mogelijk, alleen het gezamenlijk betreden van een slingerend pad, waarbij we voortdurend proberen het midden in het vizier te houden.

Literatuurlijst

Stephen Johnson – Character Styles

Nadine Burke Harris – The Deepest Well

Donald Winnicot – oa Talking to Parents

Margareth Mahler, Fred Pine, Anni Bergman – The Psychological Birth of the Human Infant

Louise Kaplan – Oneness and Separateness

Steven Pinker – The better Angels of our Nature

Carlos Nunez, Raya Nunez-Mahdi, Laura Popma, Masaaki Oyamada – Intercultural Sensitivity

Kate Raworth – Donut Economie

Stephanie Kelton – The Deficit Myth

Harold Rams (producer) – Analyze This (film)

Interstedelijk Studenten Overleg – https://www.iso.nl/2019/11/studentenorganisatie-iso-luidt-noodklok-over-studentenstress (website)

Irvin Yalom – oa Therapie als Geschenk en Mama en de Lessen van de Ziel

Judith Butler – Undoing Gender

2 Reacties

  1. Hallo Henne Arnolt, met veel plezier en interesse heb ik kennisgenomen van je nieuwe inleiding. Erg toegankelijk en vlot geschreven. De indeling in 5 hoofdstrukturen (geen aparte beschrijvingen over narcisme en symbiose) evenals de persoonlijke anekdotes maken het prettig leesbaar.
    Ik mis een paginanummering dat maakt het voor de lezer lastig om op- en aanmerkingen te maken. ik heb er slechts een paar kleine.
    – je gebruikt (in het begin) een paar keer “optimaal” bedoel je “adequaat”, “passend” bij de situatie. ?
    -algemeen; kwestie van nog eens goed doorlezen; af en toe staat een bepaald woord in 1 zin 2keer. (komt een paar keer voor)
    – 1 keer las is ergens een dubbele ontkenning (dat vond ik een beetje verwarrend.)
    VERDER; Ziet er veelbelovend uit. Ook de pretentieloze toon spreekt mij erg aan. Succes. blijf graag meelezen.

    Antwoord
    • Hallo Jeanine,

      Dank voor je feedback. Ik ben het weer aan het oppakken nu we verhuisd zijn naar de Achterhoek en daar min of meer gesetteld zijn. Net het hele stuk nog weer eens door gelezen en het kan zeker hier en daar nog verbeterd worden, ook met jouw op- en aanmerkingen. Je hoort van mij als er een nieuwe versie is en vervolg-hoofdstukken.
      Alle goeds voor jou!

      Antwoord

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *