Gepubliceerd in het halfjaarlijkse tijdschrift Loving Geopolitics nr 1. Een pdf van het volledige tijdschrift vind je hier.
In het eerste katern van “Loving Geopolitics” stond van de hand van Giep Hagoort een mooi stuk over Hannah Arendt (1906 – 1975). Dat haalde haar begrip amor mundi, liefde voor de wereld, naar voren. Als politiek denker is Arendt momenteel weer veelgelezen, vanwege haar scherpe politiek-analytische bespiegelingen, actueler dan ooit. Vandaar dat ik voor deze tweede uitgave van “Loving Geopolitics” wil ik nagaan hoe Arendt over vrede dacht.
Op het eerste gezicht lijkt Arendt het in haar politiek-filosofische werk nauwelijks te hebben over vrede[1]. Daarentegen analyseert ze veelvuldig geweld en geweldloosheid. Ze bepleit daarbij soms de noodzakelijke aanwending van geweld. In de 40er jaren[2] laat ze zich bijvoorbeeld uit over de volgens haar noodzakelijke oprichting van een Joods leger tegen het naziregime van Hitler, vanuit zelfverdediging van een volk dat slachtoffer is geworden van de wereldgeschiedenis: “Wie als Jood wordt aangevallen, moet zich als Jood verdedigen.” En soms bekritiseert ze geweld wat velen juist als onvermijdelijk zien. Zo is ze de 60er jaren tegen het gebruik van geweld door de dekolonisatiebewegingen tegen hun kolonisatoren en tegen het geweld van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging tegen de instandhouders van diepgaand institutioneel racisme. Ook al ontkent Arendt niet dat geweld soms het behalen van economische en politieke doelen kan bevorderen, toch laat ze in haar werk niet na te benadrukken dat de meest waarschijnlijke uitkomst van geweld een toename van geweld betekent. Hetgeen uiteindelijk zal leiden tot de vernietiging van ‘het politieke’: van dat wat mensen menselijk maakt, “sheer human togethernes.”[3] Voor Arendt bestaat ‘het politieke’ uit de menselijke interactie, die plaats vindt binnen de publieke ruimte van een gemeenschap (een wereld). Mensen handelen hier rechtstreeks met andere mensen (intersubjectief dus), zonder tussenkomst van objecten. Er zijn drie begrippen die Arendt hiermee verbindt: pluraliteit, vrijheid en nataliteit. In de publieke ruimte verschijnt een pluraliteit aan individuen, die vrij spreken en handelen met elkaar, waarbij ze ook de vrijheid hebben om, opnieuw en opnieuw, te beginnen en iets absoluut nieuws[4] samen te creëren. Gezamenlijk handelen mondt immers altijd uit in iets nieuws, iets wat er nog niet was, iets onverwachts. Volgens Arendt wordt op deze wijze burgerschap (de mens als burger, als publieke actor) gerealiseerd. ‘Het politieke’ is voor Arendt het belangrijkste domein waar het gaat om het aan elkaar als mensen verschijnen en het menselijke handelen ten bate van ‘een’ wereld (= een gemeenschap) of van ‘de’ wereld. Mensen kunnen handelen, volgens Arendt, vanuit amor mundi: vanuit liefde voor de wereld. Dit ‘politieke’ handelen vanuit amor mundi kan dus worden vernietigd door geweld. En tegelijkertijd ligt juist in het menselijk handelen vanuit amor mundi óók de sleutel tot beteugeling van geweld, tot geweld tenietdoen en tot geweldloosheid bewerkstelligen: vanuit de gemeenschappelijke wil daartoe van mensen en door te (onder)handelen met elkaar vanuit amor mundi. In een essay uit 1950[5] (veelbetekenend getiteld “Vrede of wapenstilstand?”) over de dan recent uitgeroepen staat Israël benoemt Arendt dit als ‘goede vrede’: “A good peace is usually the result of negotiation and compromise, not necessarily of a program. Good relationships between Jews and Arabs will depend upon a changed attitude toward each other, upon a change in the atmosphere in Palestine and the Near East, not necessarily upon a formula.”
Het ‘politiseren’ van vrede en het plaatsen op intermenselijk niveau, wat Arendt doet, vind ik een heel belangrijke alternatieve benadering tegenover twee andere, meer gangbare benaderingen van vrede. In de eerste plaats tegenover de voor een normaal mens welhaast onbereikbare benadering van vrede van (daarbij meestal van hun complexe, historische context ontdane) voorvechters als Mahatma Gandhi en Martin Luther King; en anderzijds tegenover de benadering die vrede associeert met een passieve nationale status quo: waarbij de staat zorgdraagt voor repressie van eventuele onwelgevallige acties van bewegingen die de staatsveiligheid (vrede genoemd) kunnen ondermijnen.
Mensen als jij en ik
Doordat Arendt vrede binnen ‘het politieke’ thuisbrengt, kan geweld niet zijn overheersende positie blijven behouden. Dat werkt namelijk als een wederkerig proces: vreedzame relaties tussen mensen bevorderen enerzijds ‘het politieke’ (in Arendtiaanse zin): het onderhandelen, soms conflicten met elkaar aangaan[6], compromissen sluiten en een pluraliteit aan perspectieven naast elkaar kunnen laten bestaan (verschillen tussen mensen doen er juist toe!); anderzijds ontdoet ‘het politieke’ zich van de veelvuldig gemaakte associatie met politiek geweld (politiek hier in niet-Arendtiaanse zin opgevat, namelijk komend van autoriteiten en niet van burgers) en ontdoet vrede zich van de passiviteit van een vreedzame status quo, waarvan het lijkt alsof mensen daar zelf niets in te doen hebben. Precies daar ligt immers de crux van Arendts gedachtegoed met betrekking tot ‘goede vrede’ bewerkstelligen: het zijn mensen zoals jij en ik (en niet overheden of regeringen) die door middel van ‘het politieke’ gezamenlijk vrede tot stand kunnen brengen, als burgers en publieke actoren. Hierbij spelen ‘politieke’ verbeelding en inventiviteit een grote rol, waarover zo meer.
Het gevaar van het níet onderbrengen van ‘goede vrede’ als intermenselijke dynamiek binnen ‘het politieke’ domein, is volgens Arendt dat “we might confuse politics with what would put an end to politics [=violence, HD], and present that very catastrophe as if it were inherent in the nature of things and thus inevitable.” Als dit gebeurt “politics may vanish entirely from the world.”[7]
‘Het politieke’ veiligstellen
Wij mensen hebben moeite met onze vrijheid, ziet Arendt[8]. We verdragen maar moeilijk de onomkeerbaarheid en onvoorspelbaarheid die ons handelen teweegbrengt, en daarom geloven we liever in de onvermijdelijkheid van historische gebeurtenissen, denkt ze. Want daarmee kunnen we ten minste onze niet-nagekomen verantwoordelijkheid voor gebeurtenissen die we mogelijk mede hadden kunnen voorkomen opzijschuiven. We voelen ons liever slachtoffer, dan diegene die aan het stuur zit van dat wat we hebben gedaan, en zo verkwanselen we onze vrijheid én verantwoordelijkheid. Maar als het onvoorspelbare en het onverwachte de uitkomst zijn van menselijke vrijheid, dan is ons handelen nooit onvermijdelijk. Geweld is dan niet onvermijdelijker dan bijvoorbeeld vriendelijkheid. We moeten dus juist, aldus Arendt, pluraliteit, nataliteit en vrijheid beschermen en daarmee ruimte maken voor ‘het politieke’ waaraan iedereen kan deelnemen. Deze drie belangrijke voorwaarden voor ‘het politieke’ worden voortdurend bedreigd door krachten en autoriteiten die ons liever als gedisciplineerd en monddood zien, en als behoeftigen aan ontwikkeling en bescherming. Voor Arendt zijn publieke uitingen van ontevredenheid, tegenkracht, dissensus (onenigheid) en morele woede net zo noodzakelijk als het onderhandelen en het overleg dat nodig is om tot overeenstemming te komen. ‘Het politieke’ wordt niet door dissensus en tegenkracht vernield, in tegendeel: dit zijn net zo goed bepalende krachten in menselijke relaties. Arendts werk ademt een groot appel om al die verschillende, menselijke uitingen op tafel te leggen, expliciet te maken, en het daar dan vervolgens met elkaar over te hebben. Op gegeven moment moeten er uiteraard besluiten worden genomen (“gaan we linksom of rechtsom?”), maar dat kan alleen op een gezonde, vruchtbare manier wanneer alles wat in mensen leeft vrijuit uitgesproken is. Wanneer overleg over ontevredenheden en onenigheid actief wordt gedwarsboomd waardoor niet vrijuit kan worden gesproken, dan gaat dit al de kant op van geweld. Daarmee worden immers de noodzakelijke voorwaarden voor ‘het politieke’ tenietgedaan. En hoe langer het duurt dat deze voorwaarden voor ‘het politieke’ geweld worden aangedaan, hoe moeilijker het is om ze weer te herstellen.
Voor ‘het politieke’ is dus de geijkte vraag die we zo gewend zijn om te stellen, namelijk “wie heeft er macht over wie?”, niet de juiste, maar de vraag is wél: “wat kunnen we doen om de voorwaarden voor ‘het politieke’ veilig te stellen?” En ook de vraag: “hoe kunnen we zo handelen dat we onze vrijheid inzetten om, vanuit amor mundi, iets opzienbarend nieuws, onverwachts en inventiefs te doen of te creëren?” Zodat we kunnen laten zien dat er niet zoiets bestaat als onvermijdelijke gebeurtenissen. En ook de vraag: “welke handelingen kunnen onze ‘sheer human togetherness’ in stand houden – zodat we de kracht van solidariteit zo goed mogelijk kunnen benutten?” Dit vind ik ongelooflijk belangwekkende, en vooral ook hoopgevende vragen. Arendt biedt hiermee niet alleen een dichtbij huis handelingsperspectief op menselijk interactieniveau vanuit liefde voor de wereld (amor mundi) ten behoeve van de wereld, maar ook benadrukt ze dat wat ons mensen menselijk maakt, en precies daar ligt onze (tegen)kracht: samen iets nieuws creëren vanuit verschil. Iets wat tegenover geweld kan worden gezet. In tijden van crises (groot – denk aan oorlogen in Syrië, Oekraïne of Myanmar -, én klein – bijvoorbeeld in gezinsverband) is het verleidelijk om zelf te reageren met provocaties of geweld, wat wel een snelle voldoening kan geven, maar waarmee we onze (trager werkende) vrijheid en (gezamenlijke) wil kwijtraken om op andere, nieuwe en onverwachte manieren te kunnen handelen, waarmee we wél kunnen bijdragen aan ‘goede vrede’.
Hanke Drop werkt als docent-onderzoeker in het sociale domein bij Hogeschool Utrecht.
[1] Voor de gedachtenlijn van dit stuk heb ik publicaties van Diane Enns over Hannah Arendt en vrede ter inspiratie gebruikt
[2] Arendt, H. (2008). Joodse Essays. Kohn, Jerome en Ron H. Feldman (red.). Uitgeverij Atlas
[3] Arendt, H. (1958). The Human Condition. Chicago: The University of Chicago Press. p. 180
[4] Met nataliteit, letterlijk ‘geboortelijkheid’, geeft Arendt aan dat elk mens op elk moment opnieuw kan beginnen; iets absoluut nieuws kan creëren. In ‘het politieke’ staat nataliteit voor het gezamenlijk, vanuit verschil, iets absoluut nieuws creëren vanuit het vrije handelen en spreken met elkaar
[5] Arendt, H. (1950). “Peace or Armistice in the near East?” The Review of Politics, Vol. 12, No. 1 (Jan., 1950), pp. 56-82. Cambridge University Press
[6] NB ‘Goede vrede’ (hierin vrijwel synoniem met ‘het politieke’) is dus niet per se harmonieus, volgens Arendt, maar bestaat uit een continu proces waarin mensen met elkaar kunnen overeenstemmen én het met elkaar oneens kunnen zijn: er is daarbij steeds – in gelijke mate – zowel de mogelijkheid voor een vreedzame relatie, als de mogelijkheid voor geweld aanwezig. Dit is dus een risicovol proces!
[7] Arendt, H. (2005). “Introduction into Politics” in The Promise of Politics. Kohn, Jerome (ed.). New York: Schocken Books. 96.
[8] Arendt, H. The Human Condition. 177-8
0 reacties